Als het om milieuspiritualiteit gaat, komt de naam Franciscus van Assisi
dikwijls naar voren. Enkele voorbeelden mogen volstaan. Zo riep in 1929 de
Internationale Dierenbescherming 4 oktober, Franciscus’ sterfdag, uit tot
Dierendag. In 1967, vijf jaar voor het eerste rapport van de ‘club van Rome’
Grenzen aan de Groei, verscheen, wees de bekende mediëvist Lynn White
Franciscus aan als iemand die in de tijd van de commerciële revolutie – de
dertiende eeuw – vorm gaf aan een alternatief dat aan het eind van de
industriële revolutie opnieuw vruchtbaar zou kunnen worden.1 In 1980 riep
Paus Johannes Paulus II Franciscus uit tot patroon van de ecologie.
Maar al te vaak wordt Franciscus’ bijzondere verhouding tot de andere
schepselen dan betrekkelijk zoetsappig verstaan. Afbeeldingen van een
vrolijke Frans temidden van allerlei dieren getuigen hiervan. Nu is het
zeker zo dat Franciscus’ verhouding met de dieren – zelfs in de context van
middeleeuwse heiligenlevens, die niet voor een wonder meer of minder
terugschrikken – als uitzonderlijk kan worden beschouwd.2 Zo is het bijzonder
dat Franciscus dieren als gelijken benadert, dat hij hen liefheeft en zij
hem, dat ze elkaar wederkerig diensten bewijzen. Het is bijzonder dat
Franciscus een moederlijke affectie voor hen voelt en fijngevoelige zorg aan
hen betoont, én dat dieren Franciscus kunnen bewegen tot gebed en tot
mystieke extase. Toch is daarmee het laatste woord over de bijdrage die
Franciscus aan milieubeweging en milieuspiritualiteit kan geven beslist niet
gezegd.
Het leven van Franciscus van Assisi getuigt van een oorspronkelijke omgang
met alles wat er is. De originaliteit daarvan kunnen we op het spoor komen
als we nagaan hoe zijn Zonnelied tot stand kwam. Franciscus van Assisi is
een lange weg gegaan alvorens hij – terwijl de dageraad de hemel boven
Assisi roze begint te kleuren – voor de eerste maal het Zonnelied zingt.
Hier volgen we afwisselend langs twee sporen een deel van die weg. We nemen
waar hoe hij in een drietal teksten uitdrukking geeft aan zijn toenemende
verbinding met Schepper en schepping. En we besteden aandacht aan de invloed
die de manier waarop hij feitelijk door de wereld gaat daarop heeft. Tot
slot staan we wat uitvoeriger stil bij het Zonnelied zelf.
Uitdrukking van verbondenheid (1): aansporing
In 2002 kwam de restauratie van de kluizenarij van Arnolfi gereed.3 Die ligt
in de gemeente Terni in Umbrië, niet ver van het dorpje Cesi. Tijdens een
verblijf in het kasteel van San Gemini in 1213 kreeg Franciscus een plekje
in deze kluizenarij van Benedictijnse huize aangeboden, toen hij een
afgelegen verblijfplaats zocht om zich daar terug te kunnen trekken en te
bidden. Hij liet er een kapel bouwen naar het voorbeeld van Maria ter
Engelen in Porziuncola in het dal bij Assisi. Naar men zegt kwam die al in
hetzelfde jaar gereed. Voor het zuilvormige altaar van de aan Maria gewijde
kapel liet Franciscus een houten antependium4 plaatsen, waarop hij enige
dieren en andere schepselen had laten schilderen. Volgens Lucas Wadding
heeft Franciscus daar eigenhandig enkele verzen bij geschreven om alle
schepselen op te roepen God te loven.5 Dit las Wadding in de kroniek van Marianus van Florence die zelf het antependium begin zestiende eeuw nog
gezien heeft. Een eeuw later, in Waddings tijd, was het niet meer te vinden.
De tekst is een dermate eenvoudige aaneenrijging van letterlijke aanhalingen
uit de bijbel dat niet goed in te zien is dat iemand anders dan Franciscus
hem zou hebben samengesteld.6 De tekst bevat verder nog wat onbeholpen Latijn
en enkele italianismen, wat ook op Franciscus als auteur kan duiden. De
letterlijke schriftcitaten zijn er een aanwijzing voor dat het om een vroeg
geschrift gaat. Later ging Franciscus teksten wat meer bewerken, zoals we
verderop bij de aan deze aansporing verwante Lofzang bij de gebedstijden
zullen zien.
Aansporing tot het loven van God 1 Vrees de Heer en geef Hem eer. (Apk 14,7)
2 Waardig is de Heer lof en eer te ontvangen. (vgl. Apk 4,11)
3 Prijs de Heer, allen die Hem vreest. (vgl. Ps 22,24)
4 Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u. (Lc 1,28)
5 Prijs Hem, hemel en aarde. (Ps 68,5)
6 Prijs de Heer, alle rivieren. (vgl. Da 3,82)
7 Zegen de Heer, kinderen van God. (Da 3,82)
8 Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt,
laten wij juichen en ons erin verheugen. (Ps 118,24)
Alleluja, alleluja, alleluja, Koning van Israël.
9 Laat iedere geest de Heer prijzen. (Ps 150,6)
10 Prijs de Heer, want Hij is goed; (Ps 135,3)
allen die dit leest, zegen de Heer.
11 Alle schepselen, zegen de Heer.
12 Alle vogels van de hemel, prijs de Heer. (vgl. Da 3,80)
13 Alle kinderen, prijs de Heer. (vgl. Ps 113,1)
14 Jonge mannen en vrouwen, prijs de Heer. (vgl. Ps 148,12)
15 Waardig is het Lam, dat geslacht is,
lof, roem en eer te ontvangen. (vgl. Apk 5,12)
16 Gezegend heilige Drievuldigheid en ongedeelde Eenheid.
17 Heilige aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd.
In deze tekst7 worden alle schepselen aangespoord met Franciscus mee de
Schepper te prijzen en te loven. Een aantal schepselen wordt met name
genoemd: hemel en aarde (5); alle rivieren (6); iedere geest (9); allen die
dit lezen (10); alle vogels van de hemel (12); alle kinderen (13); en jonge
mannen en vrouwen (14). Franciscus gaat hier deels in het voetspoor van de
deuterocanonieke Lofzang van de drie jongelingen in de vuuroven uit de
profetieën van Daniël.8 Naast de aansporing van de schepselen hun Schepper te
loven bevat deze tekst verwijzingen naar de grote heilsfeiten zoals die in
het kerkelijk jaar de revue passeren: Kerstmis, Pasen, Hemelvaart en
Drievuldigheidszondag (een week na Pinksteren).
Een van de spanningsbogen die de tekst bijeenhoudt, is die van Gods
hoogheid, almacht en goedheid, die zich met name ook toont in de wijze
waarop hij in de schepping – in de schoot van Maria (4) – afdaalt, en
vervolgens lijden en dood ondergaat om ten slotte als “lam dat geslacht is”
lof, roem en eer te ontvangen (15). Dit is de beweging van de Liefde zelf
zoals die eerder is geschetst door de apostel Paulus in zijn beroemde hymne
van de gehoorzaamheid.9
Een andere spanningsboog beweegt zich naar toenemende diepte en weidsheid.10
Vanuit God – die Eerste is en Laatste – als middelpunt wordt heel de
schepping mee opgenomen in Gods verlossingsmysterie. En Franciscus zelf
maakt met de andere schepselen deel uit van die weidse cirkel. Door de
afwisseling tussen de verwijzing naar heilsfeiten en de schepselen is deze
spanningsboog ook in de opbouw van het lied terug te vinden.
Stappen we nu voor de eerste keer over naar Franciscus die als pelgrim en
vreemdeling door de wereld gaat.
Door de wereld gaan (1): vrede brengen
Franciscus gaat zijn weg. Hij trekt door de wereld, te beginnen in Umbrië.
Hij bezoekt de paus, ontmoet de vogels, spreekt met de sultan. Door de
wereld gaande vindt en brengt Franciscus vrede. Door de wereld gaande vindt
en deelt Franciscus echte vreugde. In deze paragraaf leggen we het accent
meer op het een, in een volgende meer op het ander.
Franciscus is een dichter, die doet, handelt, ‘schept’ – leven ontvangt,
draagt en nieuw leven voortbrengt. Hij praat of schrijft niet over de weg
als (louter) metafoor of beeldspraak. Hij doet het; hij gaat de weg. In zijn
leven, als ze uit zijn mond klinken, worden woorden als ‘weg’ en ‘levenspad’
sprekende beelden. De vroegfranciscaanse beweging vertoont in het voetspoor
van Franciscus uitgesproken nomadische trekken.
Daar grijpt de franciscaanse traditie ook steeds weer naar terug: naar het
gaan van een weg die het verlangen zuivert en voldoet. ‘t Blijft niet bij
het eenvoudig met de voeten door het stof gaan, bij het gaan van de weg
alleen; ’t begint daar wel iedere keer weer. Ook nu zoekt en vindt de
franciscaanse beweging steeds weer eenvoudige laag-bij-de-grondse woorden
als gaandeweg, simpelweg, van lieverlede, allengs, langzamerhand,
mettertijd, stilaan, zoetjes aan, op de duur, geleidelijk, of stapsgewijs.
Zoals een vorige generatie van ‘tochtgenoten’ sprak; zoals in 1946 40.000
Franse en Duitse soldaten elkaar in Vezelay ontmoetten; zoals de voettochten
van Pax Christi indertijd op grond van deze verbeelding begonnen; zoals in
augustus 2006 jongeren uit heel Europa weer naar Vezelay trekken.
Wie zich bij Franciscus aansluit, maakt de keuze de leer en de voetstappen
van Jezus Christus te volgen. Die trekt de wijde wereld in. Franciscus en
zijn broeders worden geen monniken die zich achter muren opsluiten en de
wereld ‘buiten’ houden. De oudste bronnen vertellen, naar gelang de
boodschap die zij willen overdragen, verschillende verhalen over hun
ontdekking van het leven volgens het evangelie. Maar hoe dan ook speelt de
Uitzendingsrede van Jezus tot zijn leerlingen11 er een rol in. Zo laat Thomas
van Celano in zijn eerste levensbeschrijving Franciscus op zijn eentje
ontdekken wat hij zocht.12 In het door hem persoonlijk herstelde kapelletje
van Maria ter Engelen, Porziuncola, hoort Franciscus op zekere dag uit het
evangelie voorlezen hoe de Heer zijn leerlingen uitzond om te preken. Zonder
ook maar een ogenblik te wachten voert hij vervolgens uit wat hij gehoord
heeft. En in ‘Het begin van de orde der mindere broeders’, waar Franciscus
vergezeld van Bernardus en Petrus naar de kerk van Nicolaas gaat om het
evangelie te openen, is de Uitzendingsrede een van de teksten die het
drietal zo te horen krijgt.13
De Uitzendingsrede maakt onder meer duidelijk, dat wie als volgeling van
Jezus door de wereld gaat om de boodschap van het evangelie te brengen,
niets mee neemt voor onderweg. De vreugdevolle boodschap is immers een
aanbod dat mensen in vrijheid mogen ontvangen. Jezus’ volgelingen worden
door de mensen die ze ontmoeten al of niet gastvrij onthaald. Waar de
broeders van Franciscus met hun boodschap van vrede worden ontvangen, neemt
het Rijk van God al een aanvang. Als lammeren zich zonder gevaar tussen
wolven kunnen begeven, begint het visioen van de eindtijd al gestalte aan te
nemen. In de manier waarop de broeders en de mensen die zij ontmoeten met
elkaar omgaan geschiedt de boodschap van vrede, of zij geschiedt niet. Dit
evangelisch aanbod verdraagt zich niet met mensen die zich dankzij een vette
beurs overal in kunnen kopen. Het verdraagt zich ook niet met mensen die
dankzij hun bezit of andere machtsmiddelen de ontvangst van hun boodschap
kunnen afdwingen en opleggen. Vrede kan alleen in vrijheid worden gegeven en
ontvangen, of het is de vrede niet.
Gaandeweg, proefondervindelijk, ontdekken Franciscus en zijn broeders dat
passages uit de Bergrede (en de Veldrede uit het evangelie volgens Lucas)
goed passen bij deze manier van door de wereld gaan. Zo lezen we in hun
leefregel: Zij mogen zich niet verzetten tegen wie hun kwaad doen,
maar ze moeten wie hen op de ene wang slaat,
ook de andere toekeren.
En ze mogen wie hun bovenkleed afneemt,
ook hun onderkleed niet weigeren. (Lc 6,29)
Zij moeten geven aan ieder die hun iets vraagt
en mogen niet terugvragen van wie hun iets afneemt. (Lc 6,30)14
Wanneer deze citaten in samenhang met andere teksten van Franciscus worden
gelezen, lijken ze deel uit te maken van een welopgezet plan dat ertoe dient
vrede te brengen en te bewaren. In deze opzet tonen de broeders zich – in
onze woorden gezegd – geweldloos weerbaar.
‘Het begin van de orde der mindere broeders’ beschrijft op schilderachtige
wijze welke consequenties deze woorden kunnen hebben: Hoe behoeftig en armzalig ze ook gekleed waren, toch waren er nogal eens
mensen die hun de kleren, als ze de kans kregen, met plezier van het lijf
rukten. Meer dan eens gooiden ze hun ook modder naar het hoofd. Een broeder
werd, omhoog gesjord bij zijn kap, achter op iemands rug voort gedragen tot
de drager er genoeg van had.15
Op langere termijn begon het optreden van de broeders vrucht te dragen: Langzamerhand drong het tot de mensen door dat de broeders, ondanks hun
beproevingen, hun blijde stemming behielden en dat ze alles omwille van de
Heer geduldig verdroegen. Door de barmhartige goedheid van de Heer kwamen
daardoor velen tot inkeer.16
Talrijk zijn dan ook de getuigenissen hoe Franciscus en zijn broeders op
vele plaatsen vrede hebben gesticht. Ervaringen als deze hebben geleid tot
de volgende passage uit de leefregel die door de paus bekrachtigd werd: Ik raad mijn broeders aan,
ik vermaan hen en spoor hen aan
in de Heer Jezus Christus
om, terwijl zij door de wereld gaan
niet te twisten en te bekvechten
of anderen te oordelen.
Maar zij moeten mild, vredelievend en bescheiden zijn,
vriendelijk en nederig
en met iedereen respectvol praten
zoals dat hoort.
En zij mogen niet paardrijden,
behalve als zij door duidelijke nood of ziekte
hiertoe genoodzaakt zijn.
In welk huis zij ook binnengaan,
is hun eerste woord:
‘Vrede aan dit huis.’ (vgl. Lc 10,5)
En volgens het heilig evangelie
mogen zij eten van alle spijzen
die hun worden voorgezet. (vgl. Lc 10,8)17
Vrede brengen en ziekte en verdrukking in vrede dragen keren als integraal
onderdeel van het bekeerde of boetvaardige leven ook terug in het laatste
deel van het Zonnelied.
Uitdrukking van verbondenheid (2): lofzang
Richten we nu onze aandacht weer een korte tijd op een tekst die Franciscus
dagelijks meerdere malen bad, die hem vergezelde op zijn tocht door de
wereld, op zijn weg door het leven. Een tekst die het midden houdt tussen de
Aansporing aan het begin en het Zonnelied aan het slot.
Over het ontstaan van de ‘Lofzang bij de gebedstijden’18 weten we heel wat
minder dan over dat van de ‘Aansporing tot het loven van God’. Daar staat
tegenover dat we precies weten wanneer Franciscus deze lofzang bad. Volgens
de bijgevoegde rubriek maakte ze deel uit van het officie zoals Franciscus
dat gewoonlijk bad. Omdat er sprake is van een gewoonte, kunnen we
gevoeglijk aannemen dat hij het gebed geruime tijd voor zijn dood heeft
samengesteld. Het moet hem in de loop der jaren vertrouwd en dierbaar zijn
geworden. Veronderstel dat Franciscus het tien jaar lang zeven maal per dag
bad, dan komen we erop uit dat hij het 25.550 maal gebeden heeft. Samen met
het Officie van de mysteries van de Heer19 en misschien ook het Gebed bij het
onzevader20 duiden ze de sfeer aan waarin Franciscus de gebedstijden bad.
In de psalmen en lofzangen van de gebedstijden wordt God in vele beelden en
toonaarden benaderd, als rots, als worm, als lam, als adelaar, als vesting.
Uit een verhaal over Franciscus die een regenworm naast de weg legt om te
voorkomen dat mensen erop zullen trappen, blijken teksten als deze hem in
zijn bijzondere omgang met de andere schepselen te hebben geïnspireerd.21
Lofzang bij de Gebedstijden
Hier volgt de lofzang die de zalige Franciscus heeft samengesteld en die hij
bad op alle gebedstijden van de dag en de nacht voor het officie van de
zalige maagd Maria.
Hij begon met Onze allerheiligste Vader die in de hemel zijt enzovoort met
het Eer aan de Vader. Vervolgens wordt deze lofzang gebeden:
1 Heilig, heilig, heilig
de Heer God almachtig,
die is en die was en die komen zal. (Apk 4,8)
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door. (Da 3,57)22
2 Waardig zijt Gij, Heer, onze God,
te ontvangen lof, heerlijkheid, eer en zegening. (Apk 4,11)
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
3 Waardig is het Lam dat geslacht werd,
te ontvangen macht en goddelijkheid, wijsheid en kracht,
eer, heerlijkheid en zegen. (Apk 5,12)
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
4 Zegenen wij de Vader en de Zoon met de Heilige Geest.
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
5 Zegen de Heer, alle werken van de Heer. (Da 3,57)
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
6 Breng lof aan onze God,
al zijn dienaren en u die God vreest, klein en groot. (Apk 19,5)
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
7 Laten hemel en aarde Hem, de roemrijke, prijzen. (Ps 69,35a)
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
8 En elk schepsel in de hemel en op aarde,
onder de aarde en de zee en alles wat daarin is. (Ps 69,35b; Apk 5,13)
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
9 Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
10 Zoals het was in het begin en nu en altijd
tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Laten wij Hem prijzen en hoog verheffen altijd door.
Gebed
11 Almachtige, allerheiligste,
allerhoogste en verheven God,
al het goede, het hoogste goed,
geheel het goede, die alleen goed zijt, (vgl. Lc 18,19)
laten wij U brengen
alle lof, alle heerlijkheid, alle dank,
alle eer, alle zegen en al het goede. (vgl. Apk 4,11)
Zo zij het. Zo zij het. Amen.
De Lofzang bij de Gebedstijden is onmiskenbaar verwant aan de Aansporing tot
het loven van God.23 Dezelfde verzen uit de Apokalyps worden aangehaald; de
Drieëenheid wordt aangeroepen; heel de schepping wordt opgeroepen de
Schepper te loven. Er zijn ook verschillen: Franciscus gebruikt nog steeds
de taal en de woorden van de bijbel, maar maakt er door het refrein een
eigen tekst van. De lof – liever gezegd: de aanbidding – van de Almachtige,
van het Lam en van de Drieëenheid aan het begin (1-4) zijn duidelijker
gescheiden van de aansporing tot lof in het tweede deel (5-10). Daarmee is
de volgorde ook precies het omgekeerde van die in het voorbeeld van de
Lofzang van de drie jongelingen, die één grote aansporing aan heel de
schepping is om de lof van God te zingen. Het gebed waarmee deze Lofzang
eindigt, sluit goed aan bij de al in het begin aangehaalde verzen uit de
Apokalyps, alhoewel het zich daar toch ook weer van onderscheidt. Maar nu
eerst enkele opmerkingen over de voorafgaande verzen.
Het past goed bij de benadering van Franciscus, dat “de almachtige God” in
het eerste vers in eeuwigheid hoog geprezen wordt om zijn afdaling in de
tijd. Dat doet denken aan de wonderlijke ruil die in sommige franciscaanse
bronnen aan bod komt: God werd mens, opdat de mens deel zal krijgen aan het
goddelijk leven.24 Dit spanningsveld wordt verder ontvouwd in vers 2 en 3. Het
vierde vers sluit het eerste deel af en vormt tegelijk een vloeiende
overgang naar het tweede. Vanaf het vijfde vers wordt stap voor stap heel de
schepping opgeroepen en aangespoord zich aan te sluiten bij de lofzang
waarvan de Apokalyps getuigt. De mensen worden hier niet zo uitdrukkelijk
vermeld als in de Aansporing. Wel zijn zij steeds getemperd en op de
achtergrond aanwezig in het refrein ‘laten wij …’.
Het afsluitende gebed lijkt eenvoudig en traditioneel. Het past goed bij de
Lofzang en sluit bijna naadloos aan bij de genoemde verzen uit de Apokalyps.
Maar op klassieke termen als “lof, roem, dank, eer en zegening” volgt zomaar
“al het goede”. “Lof (…) en al het goede brengen” komt in deze franciscaanse
omgeving dicht in de buurt van ‘teruggeven’. Zo staat het ook in de tweede
Wijsheidsspreuk25 en in het zeventiende hoofdstuk van de voorlopige redactie
van de Regel van de minderbroeders: Laten wij al het goede teruggeven
aan de allerhoogste en verheven Heer God
en erkennen dat al het goede van Hem is
en voor alles dankzeggen aan Hem
van wie al het goede voortkomt.26
Voor Franciscus is de oerzonde gelegen in het beschouwen van het goede als
je eigendom, en hij gaat als een Sherlock Holmes op zoek naar de wijze
waarop deze oerzonde in alle mogelijke menselijke levensbereiken de kop
opsteekt. Het goede teruggeven is de verlossende tegenbeweging van deze
toeëigening.
In de franciscaanse omgeving waarin deze lofzang klinkt, wordt in het gebed
dat het elfde vers omvat zichtbaar hoe de almacht van God zich voor ons
mensen uit in zijn alomvattende goedheid. In de afdalende beweging in Jezus
van Nazaret, woord van de Vader, die uit de schoot van Maria echt het vlees
van onze menselijke broosheid heeft ontvangen27 toont God het duidelijkst zijn
mysterie, ofwel zijn heiligheid. Dat is ons hoogste goed. God is de
allerhoogste, omdat Hij geheel het goede is. Als bron van alle goedheid
omvat hij het goede geheel. De verhevenheid van God toont zich in het feit
dat Hij alleen goed is, een exclusieve uitdrukking die Franciscus dierbaar
is.28 Net als een groot kunstenaar beseft een begaafd mysticus als Franciscus
hoe – in de woorden van Ernest Becker – juist het grootste talent, het
mooiste kunstwerk, de fijnzinnigste liefdesdaad, een gave is “aan de
schepping zelf, aan de zin van het leven, aan God”.29 En hij schrikt er niet
voor terug dit uit te spreken.
Door de wereld gaan (2): vreugde
In een eerdere paragraaf hebben we Franciscus op zijn gang door de wereld
leren kennen als boodschapper van vrede. Hij deed echter veel meer dan dat.
Franciscus ontwikkelde gaandeweg een bepaalde levenskunst – een manier om in
de wereld te staan, een nieuw soort relatie tot God, de mensen en heel de
schepping.30 Luisteren we nog eens naar Ernest Becker: Vreugde, ja. Het gaat mij om een gevoel van vreugde dat pas bereikt wordt na
veel tegenspoed. Je ziet het bij Franciscus, als al het gedoe tot rust komt,
stil staat, om naar een vogel te luisteren. Het is iets dat je maar stap
voor stap kunt verwerven. Je bereikt het niet zo maar even in een training
of een paar groepsbijeenkomsten. Wanneer het geloof op zijn hoogtepunt is,
ontstaat vreugde: je begrijpt dat dit Gods wereld is – en alles is in zijn
handen.31
Stap voor stap gaat het, van dag tot dag, als een traag wentelend vliegwiel,
amper merkbaar, de gelijkenis groeit mee met de weg die je gaat, steeds meer
jezelf, steeds meer de Weg. Omgevormd word je naar zijn beeld. Je hebt niets
om groot op te gaan of je dik over te maken. Je draagt het kruis; je neemt
op je wat je aankunt.32 Dat is voor Franciscus de verheven hoogte waarop de
Schepper de mens geplaatst heeft. Dat is waarin de mens zich onderscheidt:
dat hij ziekte en onrecht op zich kan nemen. Hij kan verantwoordelijkheid
dragen voor wat en wie op zijn pad komt, voor het komende Rijk van God, voor
de schepping die hem is toevertrouwd.
Vreugde noemt Ernest Becker het, met Franciscus zelf.33 Eloi Leclerc spreekt
van blijmoedigheid: “Wat zeg je? O, je vraagt wat blijmoedigheid is. Hoor! er zingt een vogel in
de tuin. Stoor hem niet. Maak jezelf onopvallend en stil. Luister. Probeer
hem niet te vangen of tam te maken. Het is de schepping zelf die het lied
van de Schepper zingt.”34
Ik herinner mij – het is alweer jaren geleden – hoe de zusters FMM
(Franciscaines Missionaires de Marie) uit Lissabon de vraag van andere
franciscaanse mensen beantwoordden hoe zij de overgang hadden gemaakt van
hun klooster in het centrum naar de bidonvilles aan de rand van de stad:
“Dansend en zingend”. Recenter is een bezoek aan de clarissen in
Mur-de-Barrez (in de Aveyron) tijdens een wandeling van enkele dagen. Bij de
deurknop zat een kaartje: “Draai de knop om en treed binnen”. Eenmaal binnen
typeerde een zuster het leven van de gemeenschap aldaar als “eenvoudig en
vreugdevol”.
Mur-de-Barrez ligt niet ver van de grote pelgrimsroute van Le Puy naar
Compostela, de stad van de apostel Jacobus. Iedere dag gaan er pelgrims
voorbij, mensen die – een week of langer geleden – vertrokken van een van de
heiligdommen van Le Puy, van het kleine oude kerkje van Michaël ‘de
Adelaar’, boven op een scherpe spits, of van de kathedraal van Maria met een
beroemd beeld van de zwarte Madonna. Ik zag ze gaan, vaak in een poncho want
het was koud en nat, altijd met een staf, stevig doorlopend want de weg is
nog lang: bijna 1500 kilometer is het nog wel. Twee maanden lopen met een
enkele rustdag. Van Mur-de-Barrez is het een paar dagen naar Conques. Een
prachtige kerk ingevouwen in een dal van de rivier. Een timpaan met het
Laatste Oordeel erop gebeeldhouwd. Jezus, die de mensen uitnodigt: kies toch
het leven, dan wacht je de hemel; kies toch niet al op aarde een leven wat
ten dode leidt, want dan wachten je de kwellingen van de hel. En hoe lang
staat die kerk hier al; hoe lang trekken hier pelgrims langs? Ze genieten
van de schoonheid van kerk en natuur, slapen in het gastenverblijf. En ’s
morgens komen ze in een apart kapelletje samen, waar ze een pelgrimsdienst
mee mogen maken en na de eucharistie worden uitgezonden: ga verder, volg de
weg.
Het was koud toen ik daar was. Het regende vaak. Paden werden glibberig. Het
water van de rivier had pas nog niets ontziend bomen ontworteld, meegevoerd,
en elders weer op de oever gesmeten. Op een zuchtje wind laten de nog jonge
bladeren ineens al het water dat ze droegen vallen: “Wees geprezen, mijn
Heer, door broeder wind, en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder
jaargetijde, door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.” Fris
groen het blad, teer wit de bloesem. Jasmijn, orchideeën. De vogels vliegend
en zingend. Een hommel die zich genietend wentelt en ronddraait, ‘zwemt’ in
een klaproos. Broeder ezel loopt te grazen met zijn prachtige lange oren.
Daar wiebelt een pasgeboren kalfje op hoge pootjes met ’t navelstrengetje er
nog aan. Het regent alweer. Mijn broek zit onder de modder, net zo rood als
het Romaanse kerkje ‘van de Perzen’ in Espalion. De prachtige vergezichten
als je van bovenaf een nieuw dal inkomt. Afdalen naar het kerkje van Thine,
dat je soms een tijdje ziet, dan weer een tijdje niet tot het plots veel
dichterbij weer opdoemt. Wie een dag lang wandelt, begroet de frisse ochtend om een flinke klim te
maken; hij weet rond het middaguur, dat alle dingen nog net in hun eigen
schaduw passen, dat hij onder een boom de grootste hitte kan afwachten; en
hoe rijk en diep het genot van een mooie wandeling ook moge zijn, aan het
eind van de dag is de wandelaar blij dat hij de benen kan strekken en dat de
dag erop zit.35
Een ‘naakte’ vorm van bestaan. Er zit bijna niets tussen ons en de andere
schepselen. Er zit bijna niets tussen ons en de mensen die we ontmoeten. De
basisbehoeften eisen steeds duidelijker hun plaats op: eten en drinken,
kleding, onderdak. Het leven wordt teruggebracht tot een noodzakelijk minimum en dat opent de
ogen voor wezenlijke zaken. (…) Aan de rand wordt openbaar wat er in het
geheel aan de hand is. Er wordt van een punt buiten naar binnen gekeken.
Vanuit die onbevangen blik kan een diagnose gesteld worden en kan een idee
hoe het anders moet, geboren worden.36
Voor Theo de Boer is de woestijn een doorgangsgebied. Je moet er niet
blijven. Je moet de cultuur en het volle leven weer in. Voor de meesten van
ons is het lopen en het wandelen – al kan een tocht naar Compostella of
Assisi enkele maanden in beslag nemen – tijdelijk van aard. Voor nomaden als
Abraham toen, de Oromo’s in het zuiden van Ethiopië nu, voor Franciscus ging
het om een wijze van leven. Wat voor de meeste mensen een overgangsfase is,
een rite de passage, maakte voor Franciscus en zijn eerste broeders een
tiental jaren hun leven uit. V.W. Turner behandelt hun leven als voorbeeld
van wat hij noemt een ‘liminale’ wijze van bestaan.37
Sommigen proeven hier een paar maanden van. Anderen af en toe een paar
dagen. Zoals ik verhoopte, brengt het me tot de behoefte het verlangen uit
te drukken, de toewijding aan het leven. En bovenal vreugde, de vreugde te
bestaan. Vreugde, niet over het zus of zo zijn, maar over het er zijn zonder
meer. Niet de vreugde over het bestaan, maar de vreugde van het bestaan, de
vreugde te bestaan. Vreugde als voortdurende onderstroom onder alle lief en
leed, dat daarin niet ten onder gaat maar er juist door word gedragen.38
Dat herken ik in Bonaventura’s zesvoudige weg die de mens naar God voert
door en in de natuur, door en in de ziel van de mens, door en in het licht.
Sindsdien zie ik ook hoe bepalend het gaan van de weg voor het verstaan van
de spiritualiteit van Franciscus is, hoe heel veel passages uit zijn
Geschriften in dat licht op hun juiste plek vallen. ’t Is in elk geval ook
een toegang tot zijn Zonnelied.
Uitdrukking van verbondenheid (3): zonnelied
De ‘Lofzang van de schepselen’39 is de bekendste tekst van Franciscus. Mede
daarom zijn we uitzonderlijk goed over het ontstaan ervan geïnformeerd.40 Het
is overigens een van de oudste gedichten in het Italiaans, of preciezer in
het (Middel-)Umbrisch.41
Franciscus van Assisi dichtte de ‘Lofzang van de schepselen’ - of het
Zonnelied zoals het meestal genoemd wordt - vermoedelijk in de winter van
1224 op 1225. Dat is minder dan twee jaar voor zijn dood. Volgens
handschrift 338 van Assisi – vervaardigd tussen 1240 en 126042 – stelde hij
het samen tot lof en eer van God, toen hij ziek lag bij San Damiano – het
verblijf van Clara en haar zusters. De ‘Herinneringen aan broeder
Franciscus’ – een verzameling oude verhalen uit 1311 die opvallen door hun
levendigheid en vertrouwdheid met Franciscus – geven nadere bijzonderheden
over het ontstaan ervan: Franciscus lag al meer dan vijftig dagen ziek in
zijn hutje. Overdag kon hij het daglicht niet verdragen en ’s nachts was het
haardvuur hem te veel. Hij kon haast niet slapen vanwege de pijn aan zijn
ogen. Bovendien werd hij geplaagd door muizen, die hem zelfs overdag niet
met rust lieten.
Op een nacht voelde Franciscus zich nog zieker en uitgeputter dan anders.
Hij begon medelijden te krijgen met zichzelf. In zijn angst en zorg bad hij
tot zijn Heer, dat hij zijn kwalen geduldig mocht dragen. Toen sprak een
stem: “Stel eens dat de hele aarde van zuiver goud was, alle stenen juwelen
en alle water balsem. In vergelijking met de schat die jij in ruil voor je
kwellingen zult ontvangen zouden water, steen en aarde van nul en gener
waarde zijn. Welaan dan, broeder, vanaf dit moment mag je je net zo veilig
weten als was je reeds in mijn rijk!”43
Zo wordt de vertwijfeling die Franciscus vaker overviel, een halt
toegeroepen. Als dan de dageraad de hemel roze kleurt, gaat Franciscus
rechtop zitten en zet in met “Allerhoogste, almachtige, goede Heer”.
Franciscus maakt er een melodie op, die niet is overgeleverd. Dan wil hij
broeder Pacificus laten halen. Deze was voor hij zich bij Franciscus en zijn
broeders aansloot, een hoofse muziekmeester geweest. Hij stond bekend als de
‘koning van het lied’. Pacificus en andere broeders zouden als troubadours
van de Heer met het lied van broeder zon op pad kunnen gaan. Op de pleinen
en markten van de steden zouden ze de mensen met dit lied in het hart kunnen
raken en hen opwekken tot geestelijke vreugde.
Zonnelied (of Lofzang van de Schepselen) 1 Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
2 U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
en geen mens is waardig uw naam te noemen.
3 Wees geprezen, mijn Heer, met al uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
4 En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
5 Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
6 Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.
7 Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.
8 Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
9 Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster moeder aarde
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.
10 Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde
vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen.
11 Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond. (vgl. Apk 1,9-11)
12 Wees geprezen, mijn Heer,
door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
13 Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen. (vgl. Apk 2,11; 20,6.14)
14 Prijs en zegen mijn Heer,
en dank en dien Hem in grote nederigheid.
De ‘Herinneringen’ laten het lied in drie fasen ontstaan. De eerste negen
strofes en misschien ook de veertiende en laatste stammen dan uit de periode
waar we nu over spreken. De strofe over de vrede zou Franciscus in de zomer
van 1225 hebben gedicht naar aanleiding van een ruzie tussen de burgemeester
en de bisschop van de stad. Op het horen van deze strofe zou burgemeester
Oportoli Bernardi zich onmiddellijk met bisschop Guido II hebben verzoend.
Ten slotte zou Franciscus kort voor zijn dood de strofe over de dood hebben
toegevoegd.
Nu had men in die dagen de neiging om woorden van heilige mensen met
biografische bijzonderheden te verbinden. Professor Fortini, zelf
oud-burgemeester van Assisi, heeft bij zijn naspeuringen in de archieven van
de stad geen aanwijzingen gevonden van een twist die zich in die tijd tussen
bisschop en burgemeester zou hebben afgespeeld.44 Om de betekenis van een
gebeuren te duiden, koppelden schrijvers in Franciscus’ dagen gebeurtenis en
betekenis vaak zo nauw, dat wij ze niet meer uit elkaar kunnen halen. De
hele tekst waarin de ‘Herinneringen’ het ontstaan van het lied van broeder
zon weergeeft, staat bol van de symboliek. Zo brengt bijvoorbeeld de stem
die Franciscus van een plaats in Gods Rijk verzekert, licht in de donkere
nacht. En is dat juist niet die fase van mystieke ontwikkeling, die
Franciscus binnengaat, als hij bij dageraad zijn loflied zingt? Zouden op
dezelfde wijze de ruim vijftig dagen waarin Franciscus al in zijn hutje
ligt, niet kunnen verwijzen naar de vijftig dagen tussen Pasen en
Pinksteren, en daarmee naar het ontvangen van de Geest? Gebeurtenis en
betekenis zijn in dit verhaal even onlosmakelijk met elkaar verbonden als de
zanger met zijn lied.
De opbouw van dit lied
Een tweede drijfveer om voor de eenheid van het Zonnelied te pleiten, ligt
in de opbouw ervan. De Lofzang van de Schepselen komt uit letterkundig
onderzoek naar voren als een gedicht van uitzonderlijke kwaliteit met een
hechte structuur.45 Zo telt het lied 33 regels, onderverdeeld in drie gelijke
delen van elf regels. De eerste elf handelen – kort samengevat – over God en
de dingen van de hemel. De tweede elf handelen over de dingen van de aarde,
te weten de vier elementen. In het derde deel komt de mens die in de tweede
strofe al genoemd wordt, nadrukkelijk naar voren. Het getal 33 staat voor
het aantal jaren dat Jezus volgens de overlevering heeft bereikt.
Opvallend is het chiasme46 tussen de eerste en de laatste regel van het lied
als geheel. De eerste drie woorden verwijzen precies naar de laatste:
- tegenover iemand die je toezingt als “Allerhoogste” past grote
nederigheid;
- tegenover iemand die je toezingt als “almachtige” past dienstbaarheid;
- tegenover iemand die je toezingt als “goede” past dankbaarheid.47
In de eerste twee delen van het Zonnelied daalt Franciscus zingenderwijze af
van de Allerhoogste en zijn zinnebeeld heer broeder zon naar zuster aarde,
onze moeder. Tijdens die afdaling wisselt hij de aansprekingen van “broeder”
en “zuster” met elkaar af. Eenmaal weer met beide voeten op de aarde
terechtgekomen, zingt de mens die in de tweede strofe niet waardig was God
te noemen, Gods lof temidden van en in verbondenheid met de andere
schepselen. De mens als microkosmos weerspiegelt de macrokosmos.
Eén expressie met twee polen
Aan alle schepselen waar Franciscus tijdens zijn afdaling aandacht aan
besteedt, kent hij een aantal kwaliteiten toe. Hij ordent en verbeeldt de
bouwstenen van de wereld op een fijnzinnige wijze, die niet zonder meer uit
een of andere kosmologie volgt. De elementen worden geordend volgens een zin
die niet alleen volgt uit het ding zelf, of uit de cultuur van Franciscus’
tijd, maar ook uit de auteur. De werkelijkheid buiten vertoont een diepte
die wijst op waarden aan de binnenkant van de schrijver. De woorden van
Franciscus’ lofzang worden ook teken en zinnebeeld, ze verwijzen naar iets
wat hen te boven gaat. De Franse filosoof Paul Ricoeur schreef ergens over
dit type taal: Het sacrale openbaren via de kosmos en het sacrale openbaren in de psyche,
is één en hetzelfde. (…) Kosmos en psyche zijn de twee polen van één en
dezelfde expressie. Ik druk me zelf uit als ik de wereld tot uitdrukking
breng. Ik ontdek mijn eigen sacraliteit door die van de wereld te
ontraadselen.48
Zijn landgenoot Eloi Leclerc, theoloog en franciscaan, gebruikt deze
benadering als een sleutel om het Zonnelied te lezen. Hij voert een analyse
van het lied uit in de trant van C.G. Jung in zijn studie Symbolen van de
Godservaring.49 De lofzang is dan de symbolische, onbewuste vertolking van een
innerlijk proces, van een ontdekkingsreis van de ziel door haar eigen
diepten. Het Zonnelied valt te lezen als een ‘leerdicht’ over de verzoening
van de mens met zijn positie als schepsel, en over zijn opgang naar een
volledig leven in het licht van het Zijn.
Zo is de zon die Franciscus zo mooi vindt en waarmee hij zich zo nauw
verwant weet, niet enkel iets dat van de hoge kosmische hemel naar hem
toekomt. De zon straalt Franciscus ook tegemoet vanuit zijn eigen midden,
vanuit de diepere lagen van zijn ziel, als een profetie van wie hij op weg
is te worden. De zon spreekt hem als het ware aan: “Ik ben een ster die met
je meereist en je voorlicht vanuit je eigen binnenkant.” De zon wordt
symbool van de volkomen omvorming van de ziel. Wie de zon bezingt als
‘broeder’ en als het ‘zinnebeeld’ van de Allerhoogste, stemt af op zijn
eigen verheven bestemming.50
Ik vind het onderzoek van Leclerc bijzonder veelzeggend in de strofe over
zuster maan en de sterren. Op de eerste plaats wordt de blik van Franciscus
niet getrokken door de duistere zijde van de nacht maar door haar lichtende
kant. “Mooi” zijn zuster maan en de sterren, zoals eerder broeder zon en
verderop broeder vuur die licht brengt in de nacht. Hier is Franciscus een
vertolker van een nieuwe optimistische benadering van het licht nu de
duistere middeleeuwen ten einde lopen. “Kostbaar” zijn ze, een woord dat
Franciscus in zijn geschriften verder alleen gebruikt voor dingen die in
nauwe relatie staan met een sacrale werkelijkheid. En ze zijn “klaar”,51 een
woord dat de dichter van het Zonnelied zeker Clara te binnen brengt. Clara
in zijn leven toelaten betekent voor hem een nieuwe ontvankelijkheid. Als
Franciscus aarzelt welke weg te kiezen, vraagt hij haar om raad. In het
duisterste uur van zijn nacht is hij terug in San Damiano en richt op zoek
naar licht zijn blik weer op Clara de lichtende. In de ontmoeting met deze
vrouw kan Franciscus de duisternis en de duistere krachten in zichzelf in
alle dubbelzinnigheid en veelduidigheid erkennen, toelaten en aan het licht
laten komen. De duistere krachten verliezen hun dreiging, zoals verderop in
het lied ook de vier elementen voor de zanger van het Zonnelied niet
bedreigend meer zijn, maar openbaringen van een geheim. Aangekomen bij zijn
grenzen welt deze lofzang in Franciscus op. Lof van een mens in
verlegenheid,52 weerklank van een innerlijke armoede, getuige van een grote
innerlijke glans. Zoals Rilke dicht in zijn Boek van de Armoede en de Dood:53
De hut van de arme is net als de aarde:
een schilfer van een ver verwijderd stuk kristal,
nu eens licht dan weer donker in haar loodrechte vlucht;
arm als de warme schamelheid van een stal –
maar toch zijn er avonden waarop ze alles is
en alle sterren opstijgen uit haar.54
De mens
Het derde deel van het Zonnelied draait om de mens. Die komt hier vanuit een
bepaald gezichtspunt aan de orde. Het gaat niet om de mens die in de dagen
van Franciscus in staat is om kathedralen te bouwen. Het gaat niet om de
mens die met behulp van de wetenschap mensen die lijden een kruk aan kan
bieden om op te steunen. Het gaat evenmin om de mens die in staat is andere
ridders uit te rusten en ten strijde te trekken.
Franciscus bezingt in dit deel enkele kwaliteiten van de mens die zich
bekeerd heeft. De mens die een weg zoekt in de omgang met de breuken van
schuld en dood in zijn bestaan. De bekeerde mens heeft zich ontvankelijk
gemaakt en stelt zich bloot in al zijn broosheid. Franciscaanse
spiritualiteit speelt zich niet af in een idyllisch soort Arcadië, waar de
wolf rust naast het lam. Binnen de franciscaanse milieuspiritualiteit neemt
werkelijk herstel van een oorspronkelijke relatie tussen mens en natuur zijn
vertrekpunt in de ervaring van het lijden, van de kwetsbaarheid en
breekbaarheid van het stoffelijk bestaan. Precies daar zijn wij ook aan de
andere schepselen verwant. Aan de kwetsbare grenzen, aan onze huid en onze
vliezen kan bloedverwantschap met mensen en met andere schepselen ontstaan.
De wondbaarheid van ons bestaan delen we met elkaar. Waarachtige
franciscaanse milieuspiritualiteit ontplooit zich niet in weerwil van het
organische leven en lijden, maar erdoorheen. Het licht van de geest lonkt in
de verzoening met het leven, en met ziekte, onrecht, verdrukking en dood.
In dit deel van het Zonnelied gaat het om mensen die vergiffenis schenken
door uw liefde en die ziekte en verdrukking dragen. Franciscus zingt hier
over de twee ‘wonden’55 van ons menselijk bestaan: de wonde van ons fysieke
bestaan (ziekte en dood) en de wonde in ons samenleven met elkaar (onrecht
en verdrukking) klinken door. Ziekte in vrede dragen en de dood als zuster
aanvaarden en benaderen wordt pas mogelijk als men afstand neemt van een
perspectief waarin alles naar onszelf toe wordt geordend. Dat vraagt om
luisterbereidheid, om opengaan naar en ontvankelijk worden voor het mysterie
van de schepping, naar de levende en levengevende God. Franciscus komt
dichter tot zijn eigen ‘ziel’ en tot de ‘ziel’ van heel de schepping. Vanuit
de diepte ontstaat de ruimte.
In zekere zin vormt het derde deel van dit lied een spiegel en een keerzijde
van de eerste twee delen. Afgedaald tot op de bodem van het bestaan, als
‘aardmens’, kan Franciscus de lichamelijke dood als zuster beleven en
benaderen. Waar de bedreiging van ziekte en dood, onrecht en verdrukking
worden opgeheven, zijn ook broeder vuur, zuster water en broeder wind geen
bedreiging meer. Franciscus stemt in met het lied van de schepping. Hij
stemt ermee in slechts een deel te zijn van de werkelijkheid temidden van de
anderen en het andere in dit heelal. Zo schijnt heel de werkelijkheid door
het kristal van deze Lofzang heen. Liefde keert niet meer naar zichzelf
terug, maar treedt naar buiten de schepping in. Dit was wat Max Scheler in
zijn onderzoek naar de sympathie in Franciscus meende te herkennen: een
verbinding van de akosmische mystiek van het christendom vóór hem met de
kosmische mystiek van de Oudheid.56 Bij Franciscus voert de liefde de ziel
niet langer alleen maar opwaarts, weg uit de ketens van het lichamelijk
bestaan. God bemint zichzelf ook en deelt zichzelf ook mee binnen die
stoffelijke begrenzingen. Deze omkering van de liefde komt, volgens Scheler,
bij Franciscus tot een unieke synthese doordat hij de levende verbondenheid
met de natuur in zijn levensproces mee opneemt. Wat alle levensvormen
verbindt, is de kwetsbaarheid van hun incarnatie. De waarheid waarvan het
Zonnelied getuigt, treden wij slechts binnen door de liefde. Dat weten we
allemaal uit eigen ervaring. Het is als met een geliefde: als wij de wereld
tegemoet treden met de redelijke en onverschillige blik van de moderne tijd,
verbergt de natuur zich voor ons en toont zij ons slechts een ongenaakbaar
oppervlak. Maar zodra wij haar liefdevol bejegenen, ontsluit moeder aarde
zich en toont zij zichzelf van binnenuit met alles wat boven haar is, op
haar is, onder haar is en in haar is.57
In de eerste twee delen daalt de zanger van het lied af naar de aarde. Hij
neemt er plaats temidden van de andere schepselen. Dat doet hij op een
eigen, menselijke wijze door verantwoordelijkheid te dragen en leven te
geven. Hier is de Middel-Umbrische tekst van Franciscus nauwelijks in het
Nederlands weer te geven. ‘In leven houden’ en ‘dragen’ en ‘verdragen’ zijn
in zijn taal bijna hetzelfde. Wat van de wind en van de aarde gezegd wordt,
wordt ook van de mens gezegd. Zo komt de mens in de opvatting van Franciscus
pas thuis bij zijn echte verhevenheid.58 Dan kan ook de werkelijke opgang
beginnen: wie in vrede dragen, worden gekroond; wie in Gods wil gevonden
worden, zal de tweede dood niet treffen.
Zoals we boven al aanduidden, vormt het zingen van dit lied een overgang in
de mystieke ontwikkeling van Franciscus. De donkere nacht is ten einde en de
fase van vereniging neemt een aanvang. Franciscus is in het reine gekomen
met zijn ziekte en met de kritiek van zijn broeders. Hij is verzoend met
zijn bestaan. Dan gebruikt hij als vanzelfsprekend een taal die zowel iets
zegt over hemzelf, als over de schepping, als over God. Hij zingt:
‘Altissimu onnipotente bon signore …’. En hij nodigt al wie hem hoort uit
mee te zingen.
Literatuurlijst
Esser, K., Die Opuscula des hl. Franziskus von Assisi, Grottaferrata (Rome)
19892 Franciscus van Assisi. De Geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G.P. Freeman, H. Bisschops, B. Corveleyn, J. Hoeberichts en A.Jansen,
Haarlem 20062
Leclerc, E., Symbolen van de godservaring. Een analyse van het ‘Zonnelied’
van Franciscus van Assisi, Haarlem 19822.
Leclerc, E., De zon komt op over Assisi, Averbode 2003
Lehmann, L., Tiefe und Weite. Der universale Grundzug in den Gebeten des
Franziskus von Assisi, Werl/Westfalen 1984
Jansen, A., ‘Aansporing tot lof van God’, in: Franciscaans Leven 74 (1991)
170-185
Jansen, A., ‘Lofzang bij de getijden’, in: Franciscaans Leven 75 (1992) 9-25
Jansen, A., ‘De lofzang van de schepselen’, in: Franciscaans Leven 76 (1993)
124-133
Oxilia, A., Il cantico di frate sole, Florence 1984
Sevenhoven. H., en G.P. Freeman, ‘Vanaf dit moment mag je je veilig weten’
in: Franciscaans Leven 69 (1986) 254-263
Sevenhoven, H., ‘Het wondbare lichaam - de weg van Franciscus’ in:
Franciscaans Leven 83 (2000) 63-69
Zweerman, Th., ‘Lof der verlegenheid. Overdenkingen bij het Zonnelied van
Franciscus van Assisi’ in: Het juk van een erfgoed (Franciscaanse studies
2), Utrecht 1987, 30-55
1)
Lynn White, 'Historical roots of our ecological crisis.
Machina ex Deo', in: Science 155 (1967) 1203‑1207. 2)
De 'lessen' die de middeleeuwse heiligenlegenden over willen dragen, zijn
samengevat in: W. Short, Saints in the world of nature.
The animal story as spiritual parable in medieval hagiography (900‑1200),
Rome 1983. In een later artikel ging Short bovendien op zoek naar de
originaliteit van de franciscaanse dierenverhalen: 'Hagiographical method in
reading franciscan sources: stories of Francis and creatures in Thomas of
Celano's ‘Vita Prima’ (21:58-61)', in: E. Covi & F. Raurell, Metodi di
lettura delle fonti francescane, Rome 1988, 289-324 of in: Laurentianum
29 (1988) 462‑495. 3)
Paolo Rossi, L’eremita degli Arnolfi, Catanzaro 1996. 4)
Een antependium is de bekleding aan de voorkant van een altaar in de vorm van
stof, hout of edelmetaal. 5)
Lucas Wadding, Annales Minorum,I, ad annum 1213,
Quaracchi,1931. 6)Franciscus van Assisi. De Geschriften, 20062, 173-174.
Vgl. Esser, 19892, 277-284. 7)
André Jansen, 1991, 170-185. 8)
Daniël 3, 51-90.
In de rooms-katholieke traditie maken bepaalde
boeken of passages deel uit van het Oude Testament, ook al komen ze niet voor in
de Hebreeuwse bijbel. Dat geldt ook voor dit Loflied uit het boek Daniël. Ze
worden deuterocanoniek genoemd, omdat ze 'in tweede instantie aan de canon zijn
toegevoegd'. De Lofzang van de drie jongelingen werd in de tijd van Franciscus
iedere zondag in de Lauden gebeden. 9)
Filipenzen 2, 5-11. 10)
Lehmann, Werl/Westfalen 1984. 11)
Matteüs 10, 1 pp. 12)
1 Cel 22. 13)
Begin 11a. Bonaventura behandelt later de Uitzendingsrede wel, alsof dit de
regel van de minderbroeders is. Dat deed recentelijk ook: Paul Renders,
‘Ervaring van een rondtrekkende missionaris’, in: Franciscaans Leven
88 (2005) 153-165. 14)1 RegMB 14, 4-6. 15)
Begin 23a-b. 16)
Begin 24a. 17)
2RegMB 3, 10-14. 18)Franciscus van Assisi. De Geschriften, 20062, 187-189.
Vgl. Esser, 19892, 313-321. 19)Franciscus van Assisi. De Geschriften, 20062, 190-210. 20)
We zijn er niet zeker van dat ‘Onze
allerheiligste Vader die in de hemel zijt’
in de onderstaande rubriek naar het ‘Gebed bij het onzevader’ verwijst,
dat in de Nederlandse vertaling van de Geschriften van Franciscus is opgenomen.
Zie: Franciscus van Assisi. De Geschriften, 20062, 184-186. 21)
Zie voor dit en soortgelijke verhalen 2 Cel 165. 22)
Dit refrein is weer ontleend aan de Lofzang van de drie jongelingen in de
vuuroven. 23)
André Jansen, 1992, 9-25. 24)
Denk aan 1 BrAgn 30 (vgl. Edith van den Goorbergh en Theo Zweerman, Clara
van Assisi: Licht vanuit de verborgenheid, Assen 1994, 27), en aan Het
heilig verbond van de zalige Franciscus met Vrouwe Armoede, Haarlem 1980.
Het woord ‘commercium’ uit de Latijnse titel van dit document zinspeelt zeker op
ruil. Zie ook 1 Cel 35 en 2 Cel 70. 25)
Wijs 2,3. 26)1 RegMB 17,17. 27)
Vgl. 2 BrGel 4. 28)Vgl. 1 RegMB 17,18 en 23,9. 29)
E. Becker, De ontkenning van de dood, Baarn 1974, 209. 30)
Leclerc, 2003, 111. 31)
E. Becker, o.c. Dit boek begint met een interview, dat Becker afgaf op zijn
sterfbed. Uit dat interview stamt deze door mij licht bewerkte passage. 32)
Wijs 5,8. 33)
Zie b.v. EVr. 34)
Leclerc, 2003, 109. 35)
Paul van Tongeren, Over het verstrijken van de tijd: Een kleine ethiek van
de tijdservaring, Nijmegen 2002, 111. 36)
Theo de Boer, Langs de gewesten van het zijn, Zoetermeer 1996, 31. 37)
V.W. Turner, The ritual process (1969) Pelican 1974, 140-154.
Zie ook: H. Sevenhoven, ‘‘Liminality’: leven op de drempel’ in: Clara van
Assisi en haar eerste zusters, Utrecht 1985, 25‑29 en H. Sevenhoven,
‘Bewoners van het niemandsland’, in: Reliëf 53 (1985) 87-94. 38)Bonaventura, Itinerarium: de weg die de geest naar God voert, J.C.M.
van Winden (vert.), inleiding van A.H. Smits, Assen 1996, 26-27. 39)Franciscus van Assisi. De Geschriften, 20062, 213-216.
Vgl. Esser, 19892, 122-133. 40)
Dat begint al in de oudste bronnen: 2 Cel 213; vgl. Herinn 83. 41)
A. Oxilia (1984) bestudeert het Zonnelied onder meer vanuit de invalshoek van
de Italiaanse literatuurgeschiedenis. 42)
K. Esser, Studien zu den Opuscula des hl. Franziskus von Assisi, Rome
1973, pleit voor 1240. L. Pellegrini dateert het handschrift tussen de late
jaren veertig en de vroege jaren zestig van de dertiende eeuw. Zie. A. Cabassi
(ed.), Francesco d’Assisi. Scritti, Padua 2002, 43. 43)
Herinn 83. Vandaar de titel van een eerder artikel over het Zonnelied: H.
Sevenhoven & G.P. Freeman, ‘Vanaf dit moment mag je je veilig weten’ in:
Franciscaans Leven 69 (1986) 254-263. Zie overigens ook: H. Sevenhoven, ‘Het
wondbare lichaam - de weg van Franciscus’ in: Franciscaans Leven 83
(2000) 63-69. 44)
Het onderzoek van Fortini verscheen eerst in het Italiaans. Het is ook in het
engels vertaald (en ingekort): A. Fortini, Francis of Assisi, New York
1981. 45)
Zie: Oxilia, 1984 46)
Een chiasme of kruisstelling is een herhaling met omkering. Bij deze stijlfiguur
worden de overeenkomstige termen van twee (in dit lied drie) formuleringen in
omgekeerde volgorde geplaatst. Dit draagt vaak bij aan de inhoudelijke betekenis
van de tekst. Meer over de opbouw van het Zonnelied is te vinden bij: A.
Rotzetter, ‘Der Sonnengesang des hl. Franziskus als
missionarisches Lied von aktueller Bedeutung’, in: A. Camps & G. Hunold (red.)
Erschaffe mir ein neues Volk, Mettingen 1982, 45vv. 47)
Danken, dienen en dragen worden wel als de drie grondhoudingen van de
franciscaanse spiritualiteit beschouwd. Zie b.v.: Edith van den Goorbergh & Theo
Zweerman, Franciscus van Assisi: over zijn evangelische bezieling en de
betekenis ervan voor onze tijd, Nijmegen 2003, 108vv. 48)
P. Ricoeur, Symbolen van het kwaad, I, Rotterdam 1970, 15. 49)
Leclerc (19822) met een voorwoord van Hans Sevenhoven.
Naast Jung en Ricoeur speelt ook M. Eliade een belangrijke rol. Zie zijn:
Patterns of comparative religion, New York 1958. Dat geldt ook voor G.
Bachelard. Zie o.m.: L’eau et les rêves, Parijs 1942. 50)
Leclerc, 1982, 58-72. 51)
Het umbrische ‘clarite’ wordt vaak als ‘helder’ vertaald. Daarmee valt de
associatie met Clara die de klank van het woord oproept weg. 52)
Dit zinsdeel zinspeelt op: Th. Zweerman, ‘Lof der verlegenheid. Overdenkingen
bij het Zonnelied van Franciscus van Assisi’ in: Het juk van een erfgoed
(Franciscaanse studies 2), Utrecht 1987, 30-55. Theo werd hier in het bijzonder
geïnspireerd door: J.-L. Chrétien, ‘Louer’ in Philosophie 1 (1984) 55-66. 53)
R.M. Rilke, Ausgewählte Werke, I: Gedichte, Wiesbaden 1948, 106
(vertaling H. Sevenhoven). 54)
Leclerc, 1982, 73-84. 55)
De gedachte van de fysieke en sociale wonden dank ik aan: Jansen, 1993,
124-133. 56)
M. Scheler, Wesen und Formen der Sympathie, Bern 1973, 97-103.182v. 57)
LofGeb 8. 58)
Franciscus stelt de verhevenheid van de mens aan de orde in Wijs 5. Recentelijk
is het mensbeeld van Franciscus nog behandeld in: Th. Zweerman, ‘Op de hoogte
van de ware eer. Een overweging bij de vijfde wijsheidsspreuk van Franciscus van
Assisi’, in: Nico den Bok & Arjan Plaisier (ed.), Bijna
goddelijk gemaakt: gedachten over de menselijke gerichtheid op God,
Zoetermeer 2005, 133-150.