vaandel

Bonaventura:
Grote Levensbeschrijving van de heilige Franciscus

Bonaventura - eigenlijk Giovanni di Fidanza -, (Bagnorea (het huidige Bagnoregio), 1221 - Lyon, 15 juli 1274) was een Italiaanse, franciscaanse theoloog en filosoof.
Hij werd geboren in het gebied tussen Orvieto en Viterbo. Van 1236 tot 1243 studeerde hij theologie aan de Universiteit van Parijs. Rond 1240 trad hij in bij de franciscanen. Hij volgde o.m. colleges van zijn medebroeder Alexander van Hales. Hij doceerde in Parijs van 1248 tot 1255 als sententiarius, docent over de Libri Sententiarum van Petrus Lombardus. De franciscanen verkozen hem in 1253 tot hoofd van hun studium te Parijs. De Parijse docenten die tot de bedelorden behoorden, stonden tegenover de overige docenten die hun het succes niet gunden. In 1257 verwierf Bonaventura de doctorstitel. Van 1257-1273 was Bonaventura generaal van de franciscanen. Hij schreef in die hoedanigheid het officiële heiligenleven van Franciscus van Assisi. Hij reorganiseerde de orde onder andere door studie tot een vast element te maken. Paus Gregorius X benoemde hem in 1273 tot kardinaal en bisschop van Albano. Op zijn verzoek werkte hij mee aan de voorbereiding van het tweede concilie van Lyon in 1274. Tijdens dit concilie overleed hij op ongeveer 53-jarige leeftijd.

Inhoudsopgave

Grote levensbeschrijving van de heilige Franciscus

Inleiding op het leven van de heilige Franciscus
1 | 2 | 3 | 4 | 5 (indeling)

HOOFDSTUK I Het leven van de heilige Franciscus toen hij nog in de wereld was en wereldse kleren droeg
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6

HOOFDSTUK II Franciscus' opgang naar zijn volmaakte bekering tot God, waarbij hij drie kerken herstelde
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8

HOOFDSTUK III Het ontstaan van de orde en de goedkeuring van de regel
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10

HOOFDSTUK IV De opbloei van de orde onder Franciscus' leiding en de officiële bevestiging van de regel
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11

HOOFDSTUK V De verstorvenheid van Franciscus' leven en de troost die hij van de geschapen wereld ondervond
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12

HOOFDSTUK VI De nederigheid en gehoorzaamheid van Franciscus en de welwillendheid waarmee God hem tegemoet kwam
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11

HOOFDSTUK VII Franciscus' liefde voor de armoede en wonderbare wijze waarop God in noodgevallen ingreep
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13

HOOFDSTUK VIII De innig vrome godvrezendheid van Franciscus en de genegenheid die de redeloze schepselen hem toedroegen
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11

HOOFDSTUK IX Franciscus' brandende liefde en zijn vurig verlangen naar het martelaarschap
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9

HOOFDSTUK X De ijver van Franciscus voor het gebed en de machtige werking die ervan uitging
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7

HOOFDSTUK XI Franciscus' inzicht in de heilige Schrift en zijn profetische geest
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14

HOOFDSTUK XII De macht die van Franciscus' preken uitging en zijn gave om zieken te genezen
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12

HOOFDSTUK XIII De heilige wondtekenen
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10

HOOFDSTUK XIV Het volhardend geduld van Franciscus en zijn zalig afsterven
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6

HOOFDSTUK XV De heiligverklaring van Franciscus en zijn bijzetting
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8

WONDEREN NA FRANCISCUS' DOOD
1 | 2 | 7 | 8 | 9

GROTE LEVENSBESCHRIJVING VAN DE HEILIGE FRANCISCUS top

INLEIDING OP HET LEVEN VAN DE HEILIGE FRANCISCUS

1. In zichtbare gestalte heeft de genadevolle liefde van God, onze Zaligmaker, zich in deze eindtijd willen openbaren; in zijn dienaar Franciscus is zij verschenen aan allen die werkelijk klein en nederig zijn en hun hart verpand hebben aan de heilige armoede. Wanneer ze in eerbiedige schroom de overdaad van Gods barmhartigheid in hem aanschouwen, leren ze door zijn voorbeeld geheel te verzaken aan de goddeloosheid en de wereldse begeerten, in gelijkvormigheid met Christus te leven en met een onvermoeibaar vurig verlangen uit te zien naar de gelukzaligheid die hun te wachten staat. Met overgrote welwillendheid heeft de verheven God zich immers verwaardigd op hem neer te zien, waarachtig arm en werkelijk tot inkeer gekomen als hij was. En het was Hem in zijn liefde niet genoeg hem in zijn armzaligheid de helpende hand te reiken en hem te doen opstaan uit het stof van wereldse levenswijze; Hij liet hem zich ontplooien tot leraar, gids en heraut van de evangelische volmaaktheid en maakte hem tot een lichtbaken voor degenen die geloven. Het zou immers zijn taak zijn te getuigen van het Licht en zo voor de Heer de weg van Diens licht en vrede te banen naar de harten van de gelovigen. En voorwaar, hij was als de morgenster die door de nevels breekt: stralend in de heldere glans van zijn leven en leer trok hij door zijn fel stralend licht de blik van hen die in duisternis verkeerden en gezeten waren in de schaduw van de dood, naar het goddelijk licht. Als de regenboog die glorievol tussen de wolken verschijnt, was hij het teken van het verbond dat God eens met het mensdom gesloten had (Ge 9,13) en bracht hij aan de mensen een blijde boodschap van vrede en redding. Een verkondiger van de ware vrede was hij, door God bestemd om in de woestijn van de wereld de weg te bereiden voor de allerhoogste armoede door in woord en voorbeeld op te roepen tot boetvaardigheid. Met recht mag men beweren dat de man, die eerst om niet begiftigd werd met hemelse genadegaven en zich vervolgens de rijke verdiensten van een onoverwinnelijk deugdenleven wist eigen te maken, die ook vervuld werd van de geest van de profeten en aangewezen tot de verkondigingsdienst van de engelen, die ten slotte geheel doorgloeid werd van een hem verzengende serafijnse liefde en, langs alle trappen tot de hoogste trap van de heiligheid opgeklommen, in een vuurspettende wagen ten hemel voer (2 Kon 2,11) - zoals overduidelijk blijkt uit de loop van zijn leven: met recht mag men beweren dat die man op aarde verschenen is in de geest en met de kracht van Elias. En daarom heeft men ook het volste recht te beweren dat die andere vriend van de Bruidegom, de Apostel en Evangelist Johannes, in een alleszins geloofwaardige openbaring hém aanduidt wanneer hij spreekt over de engel die opkomt van de opgang van de zon en het teken draagt van de levende God. 'Bij het openen van het zesde zegel,' zegt Johannes namelijk in het boek van de Openbaring, 'zag ik een andere engel opkomen van de opgang van de zon met het zegel van de levende God (Apok 7,2-4).' top
2. Dat die Godsgezant werkelijk de voor Christus beminnenswaardige, voor ons navolgenswaardige en voor de wereld bewonderenswaardige dienaar van God Franciscus is geweest, wordt voor ons onbetwijfelbare geloofszekerheid als we zien naar de uitzonderlijk hoge graad van zijn heiligheid, waardoor hij reeds in de tijd dat hij nog onder de mensen leefde, in zijn vergeestelijking en totale verzonkenheid in God op de engelen geleek en waarin hij ook tot voorbeeld is gesteld voor degenen die Christus volmaakt willen volgen. Zonder twijfel dringt zich deze vrome en gelovige overtuiging ook reeds bij ons op als we de taak bezien die hij had, de taak namelijk om op te roepen tot wenen en jammeren, zich kaal te scheren en het boetekleed aan te trekken, en het voorhoofd van degenen die om hun zonden zuchten en treuren, te tekenen met het teken van de T - hij die door het teken van het boetekruis ook in de vorm van zijn habijt gelijkvormig was aan het kruis (Ez 9,4). Een onweerlegbaar bewijs van de waarheid ervan geeft ons echter het teken waardoor hij het evenbeeld werd van de levende God, het evenbeeld namelijk van de gekruisigde Christus, dat zijn lichaam ingedrukt werd niet door een natuurlijke kracht noch op kunstmatige, door mensen bedachte wijze, maar door de bewonderenswaardige macht van de Geest van de levende God. top
3. Ondertussen ben ik mij wel degelijk bewust niet waardig te zijn het bijzonder navolgenswaardige leven van deze zo eerbiedwaardige man te beschrijven; ook weet ik mijzelf daartoe niet in staat. Ik zou het dan ook niet gewaagd hebben als ik er niet toe aangezet was door het vurige verlangen van de broeders, er niet toe gedreven was door het eensgezinde aandringen van het generale kapittel en me er niet toe gedrongen gevoeld had door de toegewijde liefde die ik jegens de heilige Vader wel moet koesteren. Toen ik immers als kind eens dodelijk ziek was en op sterven lag, ben ik, zoals ik mij levendig herinner, omdat men hem aangeroepen heeft, om zijn verdiensten aan de dood ontrukt. Wanneer ik daarom zou nalaten zijn roemvol leven te verheerlijken, vrees ik mij de beschuldiging van ondankbaarheid op de hals te halen. Dat is voor mij dan ook de voornaamste reden geweest deze taak op mij te nemen. Juist omdat ik mij maar al te goed bewust ben dat God om hem mijn leven van lichaam en ziel gespaard heeft, en ik aan mijzelf de macht van de heilige heb ondervonden, heb ik mij verplicht gevoeld, al kon ik onmogelijk volledig zijn, de deugden, daden en woorden van zijn leven - waarvan men er sommige half vergeten was en andere slechts hier en daar nog kende - als kostbare brokstukken, zo goed als ik kon, te verzamelen, om te voorkomen dat ze door het sterven van hen die met Gods dienaar hadden samengeleefd, voorgoed in vergetelheid zouden raken. top 
4. Om een duidelijker beeld te krijgen hoe het leven van de heilige man werkelijk is geweest, en om er meer zeker van te zijn dat ik aan het nageslacht de waarheid zou overleveren, heb ik de plaatsen bezocht waar hij geboren en waar hij geleefd heeft en gestorven is. Daar heb ik er diepgaande gesprekken over gehad met de naaste gezellen van hem die nog in leven waren, in het bijzonder met enkele die behalve getuigen van zijn heiligheid ook zijn voornaamste volgelingen daarin zijn geweest, en die men om hun algemeen erkende waarheidsliefde en beproefde deugd onvoorwaardelijk geloof moet schenken. Bij de beschrijving van datgene wat God zich verwaardigd heeft door zijn dienaar te bewerken, heb ik gemeend mij van iedere verfijnde, de kunstzin strelende stilering te moeten onthouden. De vrome eerbied van de lezers is immers meer gebaat met een ongekunsteld, eenvoudig verhaal dan met een in schoonklinkende woorden gesteld, prachtig opgebouwd betoog. Ook heb ik mij in mijn verhaal niet steeds gehouden aan de chronologische volgorde van de gebeurtenissen, om niet van alles door elkaar te moeten vertellen. Veeleer heb ik geprobeerd een ordening aan te houden waarin de gebeurtenissen op grond van hun inhoud in een meer samenhangend verband kwamen te staan. Soms scheen het me namelijk beter toe gebeurtenissen die tezelfdertijd hadden plaatsgevonden, onder verschillende thema’s te behandelen; in andere gevallen heb ik gebeurtenissen die zich op verschillende tijdstippen hadden afgespeeld, om hun overeenkomst in inhoud bij hetzelfde thema ondergebracht. top
5. De geschiedenis van het begin, het verloop en het einde van het leven van de heilige man wordt beschreven in vijftien afzonderlijke hoofdstukken, waarvan de inhoud hieronder nader wordt aangegeven.
Hoofdstuk I handelt over zijn leven toen hij nog in de wereld was en wereldse kleren droeg;
hoofdstuk II heeft tot onderwerp zijn volmaakte bekering tot God en het herstel van drie kerken;
hoofdstuk III beschrijft het ontstaan van de orde en de goedkeuring van de regel;
hoofdstuk IV vertelt over de opbloei van de orde onder zijn leiding en de officiële bekrachtiging van de regel;
hoofdstuk V geeft een beeld van de verstorvenheid van zijn leven en de troost die hij van de geschapen wereld ondervond;
hoofdstuk VI spreekt over zijn nederigheid en gehoorzaamheid en laat de welwillendheid zien waarmee God hem tegemoetkwam;
hoofdstuk VII houdt zich bezig met zijn liefde tot de armoede en de wonderbare wijze waarop God in noodgevallen ingreep;
hoofdstuk VIII probeert een kijk te geven op zijn innig vrome godvrezendheid en de genegenheid die de redeloze schepselen hem toedroegen;
hoofdstuk IX beschrijft zijn brandende liefde en zijn vurig verlangen naar het martelaarschap;
hoofdstuk X handelt over zijn ijvervoor het gebed en de machtige werking ervan;
hoofdstuk XI laat zijn inzicht inde heilige Schrift en zijn profetische geest zien;
hoofdstuk XII vertelt van de macht die van zijn preken uitging en over zijn gave om ziekten te genezen;
hoofdstuk XIII heeft tot onderwerp zijn heilige wondtekenen;
hoofdstuk XIV geeft een beschrijving van zijn volhardend geduld en zijn sterven;
hoofdstuk XV behandelt zijn heiligverklaring en de bijzetting van zijn lichaam in zijn definitief graf.
Tenslotte is er nog een bijlage toegevoegd, waarin enkele van de wonderen worden verteld die na zijn gelukzalig afsterven hebben plaatsgevonden. top
Dit was de inleiding

HOOFDSTUK I Het leven van de heilige Franciscus toen hij nog in de wereld was en wereldse kleren droeg

1. In de stad Assisi leefde een man met de naam Franciscus, die de mensen nog altijd met eerbied gedenken. In overgrote welwillendheid was God hem immers tegemoet getreden om hem om niet de bekoorlijke rijkdom van zijn genadegaven te schenken. Daardoor ontrukte Hij hem niet alleen barmhartig aan de gevaren van het leven dat hij toen leidde, maar gaf Hij hem ook in overvloed deel aan de gaven van zijn genadevolle liefde. Wel groeide de man immers in zijn jongelingsjaren in nietszeggende grootheidswaan op temidden van ijdele, zich in zinloze grootdoenerij uitlevende vrienden en werd hij, na korte tijd onderricht genoten te hebben, bestemd voor een winstgevende koopmanscarrière. Maar door de hulp die hij vanuit de hemel ontving, liet hij zich in het gezelschap van zijn losbandige kornuiten niet verleiden tot doldrieste, vleselijke uitspattingen, hoe uitbundig hij ook geneigd was zich over te geven aan vrolijkheid en plezier; en dank zij diezelfde hulp zette hij evenmin als een op bezit gesteld koopman zijn zinnen op rijkdom noch joeg hij achter de mammon aan, hoezeer hij ook zijn best deed een goed zakenman te zijn en winst te maken. Want van Godswege was het hart van de jonge Franciscus een vrijgevig medelijden met de armen ingestort, dat met het toenemen van zijn jaren steeds groter werd en zijn hart tenslotte van zo'n welwillende liefde jegens hen vervulde dat hij - een reeds niet meer doof hoorder van het evangelie - het voornemen maakte om ieder die hem iets vroeg, en hij, helemaal in beslag genomen door de beslommeringen van het zakendoen, de man tegen zijn gewoonte in botweg afgewezen had en met lege handen had laten gaan, kwam hij dadelijk weer tot bezinning; hij liep de arme achterna en bood hem vriendelijk die aalmoes aan. Daarna deed hij God de Heer uitdrukkelijk de belofte voortaan, als hij er tenminste toe in staat zijn, nooit meer iets aan iemand te weigeren die hem dat om de liefde van God zou vragen. Tot zijn dood toe is hij aan die belofte trouw gebleven; onvermoeibaar stond hij voor een arme klaar en juist daarom viel het hem ten deel in steeds rijkere mate toe te nemen in de liefde tot God en Diens genadegaven deelachtig te worden. Later, toen hij reeds volkomen de voetsporen van Christus was gaan volgen, beweerde hij dat, ook toen hij nog in de wereld was en wereldse kleren droeg, hij zo goed als nooit iemand de veelbetekenende uitdrukking 'de liefde van God' kon horen gebruiken zonder dat hij innerlijk heftig ontroerd raakte. Ondertussen schenen de eigenschappen die men in de jongeman als duidelijke aanwijzingen van zijn goede inborst in rijke mate aanwezig zag - zijn goedhartige vriendelijkheid die gepaard ging met een hoffelijke wijze van optreden, zijn ongewoon grote inschikkelijkheid en meegaandheid, en zijn bijzonder gulle vrijgevigheid die nooit rekening hield met de ter beschikking staande middelen - in zekere zin vooruit te lopen op de toekomst en er een aanduiding van te zijn dat de overvloed van Gods genade in nog rijkere mate over hem uitgestort zou worden. In ieder geval gebeurde het een keer dat een zeer eenvoudig man uit Assisi, toen hij Franciscus eens op diens tochten door de stad tegenkwam, zich van zijn mantel ontdeed en die als een loper voor diens voeten op de grond uitspreidde, bewerend dat Franciscus alle eerbied waardig was. In de nabije toekomst zou Franciscus immers, zo verklaarde hij, grote dingen tot stand brengen en door de hele gemeenschap van de gelovigen op grootse wijze worden vereerd. top
2. Tot dan toe wist Franciscus echter nog niet wat God met hem voorhad. De taak die zijn vader hem opgedragen had, nam hem helemaal in beslag en eiste zijn hele aandacht op voor wereldse zaken; en de verdorvenheid van zijn menselijke natuur deed zich nog steeds gelden en trok hem naar het lagere. Als gevolg daarvan had hij nog niet geleerd oog te hebben voor het hemelse en was hij er nog niet toe gekomen smaak te vinden in de dingen van God. Lichamelijk lijden dat de mens overkomt, maakt hem evenwel gewoonlijk ontvankelijk voor het geestelijke en geeft hem begrip voor wat de geest te zeggen heeft. De Heer strekte daarom zijn hand over Franciscus uit en de hand van de Allerhoogste bracht een ommekeer in hem teweeg. In een langdurige ziekte liet Hij Franciscus' lichaam wegkwijnen om zijn ziel rijp te maken voor de genadevolle werking van de heilige Geest. Toen Franciscus eindelijk weer op krachten was gekomen, liet hij, zoals hij dat gewoon was, voor zich een stel smaakvolle, hem bijzonder flatterende kleren maken en ging de straat op. Op een gegeven moment kwam hij tegenover een ridder te staan, een man van voorname afkomst maar arm en erbarmelijk gekleed. Uit een diepgevoeld medelijden met de beklagenswaardige toestand van de man ontdeed Franciscus zich op staande voet van zijn kleren en liet ze die man aantrekken. Zo stelde hij in die ene daad een dubbele daad van naastenliefde: door die man zijn smaakvolle kleren te laten aantrekken kwam hij hem tegemoet in zijn eergevoel als ridder en gaf hij hem zijn zelfrespect terug, én door hem uit zijn benarde omstandigheden te halen, hielp hij in hem de arme, die hij ook was. top
3. Toen Franciscus echter de volgende nacht diep in slaap was, liet de barmhartige God hem een groot, wonderschoon paleis zien waarin zich een keur van wapentuig bevond dat als embleem het teken droeg van Christus' kruis. De Heer wilde hem hiermee duidelijk maken dat hem de barmhartigheid die hij ter wille van de liefde van de hoogste Koning die arme ridder betoond had, op onvergelijkelijke wijze vergolden zou worden. Toen Franciscus dan ook vroeg aan wie dit alles toebehoorde, werd hem van Godswege de verzekering gegeven dat dat alles voor hem en zijn ridders bestemd was. Maar nog was Franciscus niet getraind Gods geheimen te doorzien; nog verstond hij het niet in de gestalte van het zichtbare de afschaduwing te zien van het onzichtbare, en zo vanuit datgene wat hem zichtbaar getoond werd, te komen tot de verborgen werkelijke betekenis ervan. Toen hij 's morgens wakker werd, meende hij dus in het ongewone droomgezicht een aanwijzing te mogen zien dat hem een grote, voorspoedige toekomst te wachten stond. En nog onkundig van Gods plannen met hem, besloot hij daarom naar Apulië te gaan en zich aan te sluiten bij een hem welwillend gezinde graaf, in de hoop zich in diens dienst riddereer te verwerven in de strijd, zoals de hem verschenen droom, naar hij meende, hem voorgespiegeld had. Maar toen hij kort daarna op weg gegaan was en de dichtstbijzijnde stad had bereikt, hoorde hij 's nachts de Heer hem vertrouwelijk toespreken en zeggen: 'Franciscus, wie is in staat je meer te geven, een heer of een knecht, een rijke of een arme?' Franciscus gaf ten antwoord, dat vanzelf een heer en een rijke hem meer zouden kunnen geven; waarop de Heer hem terstond verwijtend toevoegde: 'Waarom laat je de Heer dan voor de knecht in de steek en veronachtzaam je voor een arm mens de rijke God?' 'Wat wilt U dan dat ik zal doen, Heer?' vroeg Franciscus. En de Heer antwoordde: 'Ga terug naar de streek waar je thuishoort. Want het droomgezicht dat je gezien hebt, duidt op een geestelijk gebeuren dat zich in jou zal voltrekken, niet door de doeltreffendheid van menselijke maatregelen, maar op de wijze waarop God het heeft vastgesteld.' Toen de volgende morgen aanbrak, keerde Franciscus dan ook haastig vol vertrouwen en zeer verheugd naar Assisi terug en, nadat hij zo reeds een voorbeeld van gehoorzaamheid had gesteld, wachtte hij rustig af wat de Heer van hem zou willen. top
4. Van toen af aan begon hij zich te onttrekken aan het openbare leven en de beslommeringen van het zakendoen. Met vurige bereidheid zich geheel te geven, smeekte hij de barmhartige God hem toch te laten weten wat hij moest doen. Door zijn onophoudelijk bidden werd zijn vurig verlangen naar het hemelse ondertussen steeds heviger en intenser en vatte hij in zijn groeiende liefde voor het hemelse vaderland ook een steeds grotere minachting op voor al het aardse. Hij voelde de overtuiging bij zich opkomen dat hij een verborgen schat gevonden had, en begon er als een bedachtzaam koopman zijn zinnen op te zetten die parel waarop hij gestoten was, koste wat het kost in bezit te krijgen. Maar nog altijd wist hij niet hoe hij hiervoor te werk moest gaan. De enige ingeving die hij kreeg, was dat je voor een geestelijk vruchtbaar en succesvol leven moest beginnen met de verachting van de wereld, en dat je om dienst van Christus te treden, in de eerste plaats jezelf diende te overwinnen.
5. Op zekere dag was hij aan het paardrijden in de vlakte die zich beneden de stad Assisi uitstrekt, toen hij onverwachts een melaatse tegenkwam. Die plotselinge ontmoeting deed hem huiveren en bracht hem niet weinig in paniek. Hij dacht echter terug aan zijn voornemen de weg van de volmaaktheid te gaan, waarvan hij zich in zijn geest al een voorstelling had gemaakt, en herinnerde zich dat je, als je een ridder van Christus wilde worden, moest beginnen met de overwinning op jezelf. Hij liet zich dus van zijn paard glijden en liep op de melaatse toe om hem te kussen. De man dacht echter dat hij een aalmoes zou krijgen en strekte zijn hand naar hem uit. Zodoende kreeg hij, behalve de kus, ook nog wat geld. Franciscus sprong daarna dadelijk weer op zijn paard en keek toen nog eens om zich heen. Maar hoewel de vlakte naar alle kanten zonder enige belemmering een vrij uitzicht bood, kon hij, waarheen hij ook keek, nergens meer een spoor van de melaatse bekennen. Uiterste verbazing maakte zich van Franciscus meester. Een gevoel van grote vreugde doorstroomde hem en vol overgave begon hij een loflied te zingen voor de Heer, terwijl hij het vaste voornemen maakte er van nu af aan steeds op uit te zijn nog grotere dingen voor de heer te doen. Na deze gebeurtenis begon hij ook de eenzaamheid op te zoeken en zich terug te trekken op verlaten plaatsen - bij uitstek toevluchtsoorden in tijden van kwellende onrust en onzekerheid. Daar richtte hij zich zonder ophouden met onuitsprekelijke verzuchtingen tot de Heer, totdat hij eindelijk na langdurig aandringen en bidden door Hem verhoord werd. Toen hij namelijk op zekere dag in volslagen afzondering aan het bidden was en in de overmaat van zijn brandend verlangen geheel opging en verslonden was in God, verscheen hem Christus Jezus in de gestalte van de gekruisigde Heer. Bij het zien hiervan was Franciscus een bezwijming nabij en raakte hij buiten zinnen; en op dat moment grifte zich de herinnering aan Christus' lijden zo diep en onuitwisbaar in het diepste van zijn hart, dat hij daarna slechts met de grootste moeite zijn tranen kon bedwingen en voorkomen dat hij in luid geweeklaag uitbarstte, wanneer hij ook maar even aan de kruisiging van Christus dacht. Later, toen hij zijn einde voelde naderen, heeft hij dit alles vertrouwelijk aan zijn gezellen verteld. De man Gods had namelijk hieruit begrepen dat het woord van het evangelie tot hem gericht werd: 'Wanneer je mijn volgeling wil zijn, verloochen dan jezelf, neem je kruis op en volg Mij (Mt 16,24)!' top
6. Nadat Franciscus deze verschijning had gezien, ging hij er zich op toeleggen zich de geest van armoede eigen te maken; hij probeerde nederig over zichzelf te gaan denken en te komen tot een oprechte, hartelijke liefde voor anderen. Vóór die tijd was hij niet alleen doodsbenauwd geweest voor de omgang met de melaatsen; hij had zelfs een hevige afkeer bij zich voelen opkomen wanneer hij ze alleen maar in de verte meende te zien. Nu ging hij hun, om daden van volledige zelfverachting te stellen, in liefdevol medeleven de nederigste diensten van menslievendheid bewijzen omwille van de gekruisigde Christus, die, naar het woord van de profeet (Jes 53,4), in het oog van de mensen verachtenswaardig als een melaatse was geweest. Vaak bezocht hij hun woonplaatsen, gul gaf hij hun aalmoezen en in diepgevoeld medelijden kuste hij hun handen en hun mond. Ook arme bedelaars wilde hij niet alleen maar geven wat hij bezat, hij deed het ook ten koste van zichzelf. Het gebeurde immers wel eens dat hij niets bij zich had. Soms trok hij dan zijn kleren uit, een andere keer tornde hij een stuk van zijn kleding los, terwijl hij ook wel eens zijn gewaad in tweeën scheurde om maar iets te kunnen geven. En wat arme priesters betreft, vol liefde en eerbied hielp hij ook hen, vooral met liturgische voorwerpen. Op die manier wilde hij voor zijn deel bijdragen aan de goddelijke eredienst en tegelijk aan de armoede van de bedienaars ervan tegemoetkomen. In die tijd bracht hij in vrome eerbied ook eens een bezoek aan de Sint Pieter te Rome. Toen hij in het portaal van de kerk een grote groep armen zag, dreef zijn innig meeleven met hen, maar ook zijn liefde voor de armoede hem ertoe aan een van hen, die er het meest behoefte aan had, zijn kleren te geven. Alleen bedekt met diens lendendoek bracht hij verder die dag temidden van de armen door in een geestelijke blijheid zoals hij die tot dan toe nog nooit ondervonden had. Door zo te doen, wilde hij duidelijk zijn minachting laten blijken voor wat de wereld eervol en respectabel vindt, en stap voor stap verder komen in zijn opgang naar de evangelische volmaaktheid. En met zijn bijzondere waakzaamheid beoefende hij ook de versterving van zijn lichaam, om het kruis van Christus dat hij in het binnenste van zijn hart met zich droeg, ook uiterlijk in zijn lichaam tot tastbare werkelijkheid te maken. Dit alles deed de man Gods Franciscus in de tijd toen hij zich nog niet uit de wereld teruggetrokken had en nog zijn wereldse kleren droeg. top

HOOFDSTUK II Franciscus' opgang naar zijn volmaakte bekering tot God, waarbij hij drie kerken herstelde

1. Omdat de dienaar van de Allerhoogste echter alleen op Christus aangewezen als leermeester voor zijn levensweg, wilde Deze hem in zijn goedertierenheid ook laten ondervinden hoe verrukkelijk zoet zijn genadevolle liefde is. Op een dag was Franciscus het veld ingelopen om rustig te kunnen nadenken. Hij wandelde in de buurt van de kerk van de heilige Damianus, die door haar zeer hoge ouderdom op instorten stond, en voelde zich er innerlijk toe gedrongen die kerk binnen te gaan en er wat te bidden. Hij wierp zich voor de afbeelding van de Gekruisigde op de grond en toen hij aan het bidden was, werd hij overweldigd door een bijzonder rijke geestelijke troost. Met tranen in zijn ogen keek hij op naar het kruis van de Heer. Op dat moment hoorde hij met eigen oren een stem vanaf het kruis heel duidelijk driemaal tot hem zeggen: 'Franciscus, ga mijn huis herstellen! Je ziet toch dat het geheel aan het vervallen is.' Bij het horen van die wonderlijke stem begint Franciscus te sidderen en is hij met stomheid geslagen. Hij is immers helemaal alleen in die kerk! En omdat hij in zijn hart de machtige werking ondervindt van Gods spreken tot hem, raakt hij in vervoering. Nauwelijks is hij echter na verloop van tijd weer tot zichzelf gekomen, of hij gaat zich gereedmaken om aan het bevel te gehoorzamen; en met heel zijn energie zet hij zich dan in om de hem gegeven opdracht, het stenen kerkje te herstellen, ten uitvoer te brengen. Toch hadden de tot hem gesproken woorden veeleer betrekking op de Kerk die Christus zich had verworven door zijn bloed, zoals de man Gods zelf later aan zijn broeders heeft verteld nadat het hem door de heilige Geest duidelijk was gemaakt. Vervolgens ging hij aan de slag. Hij tekende zich met het krachtvolle teken van het kruis en trok, terwijl hij een paar rollen laken met zich meenam om te verkopen, haastig naar de stad Foligno. Daar aangekomen verkocht hij alle koopwaar die hij bij zich had, en wist hij ook het paard waarop hij naar de stad gekomen was - hij was immers een succesvol koopman - voor een goede prijs kwijt te reken. Toen keerde hij naar Assisi terug en ging eerbiedig de kerk binnen die hij volgens de hem gegeven opdracht moest herstellen. En toen hij daar de arme priester aantrof, betuigde hij hem op passende wijze zijn eerbied en bood hem het geld aan voor het herstel van de kerk en tevens om daarmee aalmoezen te kunnen geven aan de armen. Ook vroeg hij de priester bescheiden of hij voorlopig bij hem mocht blijven. De priester stemde met het laatste in, maar uit vrees voor Franciscus' ouders wilde hij het geld niet aannemen. Toch was Franciscus' verachting voor het geld echt gemeend. Achteloos gooide hij het toen in een nis. Nietswaardig stof was het voor hem, niets meer. top
2. Gods dienaar bleef dus bij de priester wonen. Toen zijn vader er evenwel achter kwam wat er met zijn zoon aan de hand was, bracht hem dat helemaal van de wijs en ging hij haastig naar Franciscus' verblijfplaats toe. De man Gods was nog niet getraind in de dienst van Christus en toen hij dan ook de dreigende uitroepen van zijn achtervolgers hoorde en merkte dat zij op komst waren, wilde hij de toorn van vader liever uit de weg gaan en verborg hij zich enige dagen in een geheime grot. Onder een vloed van tranen smeekte hij daar zonder ophouden de Heer dat Hij hem uit de handen van achtervolgers zou houden, en vurig drong hij er bij Hem op aan de vrome verlangens die Hij zijn hart ingegeven had, met de hulp van zijn welwillende, genadevolle steun in vervulling te doen gaan. Toen echter werd hij van een onmetelijke blijheid vervuld. Hij verweet zich zijn laffe kleinmoedigheid, wierp alle vrees van zich af en ging op weg naar Assisi. Toen zijn stadgenoten zagen hoe onverzorgd en vervuild hij er uit zag, en merkten dat hij ook in zijn opvattingen en denken helemaal veranderd was, dachten ze dat hij zijn verstand had verloren. Ze gooiden hem met modder en stenen en luid schreeuwend scholden ze hem uit voor waanzinnige gek. Maar Gods dienaar liet zich door deze kwetsende behandeling niet breken noch tot andere gedachten brengen. Zwijgend liet hij alles over zich heen gaan als hoorde hij niets, en ging zijn éigen weg. Maar ook zijn vader hoorde van dat opstootje. Onmiddellijk liep hij erheen, niet om zijn zoon in bescherming te nemen, maar om hem mores te leren. Zonder enige mededogen sleurde hij hem naar huis en probeerde hem, eerst met woorden, maar daarna ook met zweepslagen en door hem in de boeien te slaan en op te sluiten, murw te maken en weer in het gareel te krijgen. Maar de vastberadenheid van Franciscus om dat wat hij begonnen was, door te zetten, nam daardoor juist meer toe en hij ging zich ook steeds sterker voelen. Want hij dacht aan het woord van het evangelie: 'Zalig die omwille van wat gerecht is in de ogen van God, vervolging ondergaan; hun immers komt het rijk der hemelen toe (Mt 5,10).' top
3. Zijn moeder was het echter met het optreden van haar man helemaal niet eens en toen zijn vader enige tijd later op reis ging, bevrijdde zij hem van zijn boeien en liet ze hem ongehinderd heengaan. Ze zag immers maar al te goed hoe hardnekkig en vastberaden haar zoon aan zijn voornemen vasthield, en koesterde niet de minste hoop dat zij hem op enigerlei wijze ertoe zou kunnen bewegen toe te geven. Franciscus was er de barmhartige God innig dankbaar voor en keerde naar zijn vroegere verblijfplaats terug. Maar toen zijn vader thuiskwam en hem daar niet meer aantrof, deed hij zijn vrouw de bitterste verwijten en haastte hij zich briesend van woede weer naar de verblijfplaats van zijn zoon. Als hij hem niet tot andere gedachten kon brengen, wilde hij hem tenminste uit de streek wegjagen. Maar Franciscus ging vol zelfvertrouwen door de kracht die God hem schonk, zijn woedende vader uit eigen beweging tegemoet en riep hem vrijmoedig toe dat zijn boeien en slagen hem niets konden schelen; dat hij, integendeel, omwille van Christus' naam iedere kwelling graag zou doorstaan. Zijn vader zag toen wel in dat hij hem niet van zijn plan kon afbrengen, maar hij eiste in ieder geval het geld dat hij voor zijn koopwaar gekregen had, nadrukkelijk van hem op. En toen men dat eindelijk na lang zoeken in de nis gevonden had, luwde de razende toorn van de man een weinig en werd hij wat kalmer. Een handvol geld bleek de dorst van zijn hebzucht althans enigermate te lessen. top
4. Vervolgens zette de vader, wiens aardse zoon Franciscus was, er zijn zinnen op zijn zoon, het kind van de genade, nadat hij hem eerst dat geld afgenomen had, ook nog voor de bisschop van de stad te brengen. Hij wilde namelijk dat zijn zoon officieel in diens handen afstand zou doen van alle rechten die hij op het vaderlijk bezit zou kunnen doen gelden, en dat hij alles wat hij verder nog had, aan hem terug zou geven. In zijn oprechte liefde voor de armoede maakte Franciscus hiertegen niet het minste bezwaar. En toen hij voor de bisschop verscheen, aarzelde hij geen ogenblik en duldde hij niet het geringste uitstel. Zonder een woord te zeggen of een ander de kans ertoe te geven, ontdeed hij zich onmiddellijk van al zijn kleren en gaf ze aan zijn vader. Op dat moment is men er ook achter gekomen dat de man Gods onder zijn verfijnde, modieuze kleren op zijn blote lichaam een haren boetekleed droeg. Daarna gooide hij, door een wonderlijke, hem bedwelmende innerlijke gloed in vervoering meegesleept, ook zijn lendendoek af en zei, terwijl hij zich zo in volle naaktheid aan aller ogen prijsgaf, tot zijn vader: 'Tot nu toe heb ik u op aarde mijn vader genoemd, maar van nu af aan mag ik met recht zonder enige schroom zeggen: 'Onze Vader, die in de hemel zijt, in wiens handen ik mijn hele rijkdom heb gelegd en op wie ik heel mijn hoopvol vertrouwen heb gesteld.' Toen de bisschop dit zag, stond hij terstond vol bewondering voor de mateloze bezieling van de man Gods op, sloeg wenend zijn armen om hem heen en hulde hij hem in de mantel die hij droeg. Tegelijkertijd gaf hij ook opdracht aan zijn dienaren iets te gaan halen waarmee de man Gods zijn naaktheid kon bedekken. Die gaven hem toen de waardeloze, armzalige mantel van een boer die bij de bisschop in dienst was. Vol dankbaarheid nam Gods dienaar die aan. Met eigen hand bracht hij er met wat kalk, die hij toevallig ergens zag liggen, een tekening op aan in de vorm van een kruis en maakte de mantel zo tot het kledingstuk van een gekruisigde, arme en halfnaakte man. Zo bleef de dienaar van de allerhoogste Koning dus naakt achter om naakt in de voetstappen te treden van de naakte, gekruisigde Heer die hij zo innig liefhad; en hij hulde zich in een wapenrusting, getekend met het kruis, omdat hij zijn leven wilde toevertrouwen aan dat redding brengende hout (W 14,5), om er zich aan vast te klemmen en daardoor de schipbreuk van de gestrande, ten onder gaande wereld behouden te overleven. top
5. Toen Franciscus zich zo in diepe verachting voor de wereld van alle boeien van wereldse begeerten had vrijgemaakt, verliet hij de stad. Onbezorgd en met een gevoel van bevrijding zocht hij de afzondering van de eenzaamheid op. Hij wilde alleen zijn en in stilte luisteren naar wat de geheimenisvolle stem van boven hem te zeggen had. Maar terwijl de man Gods Franciscus door een bos liep en in de Franse taal een loflied aan het zingen was voor de Heer, stormden er onverwachts vanuit een schuilplaats een paar rovers op hem toe. Onheilspellend vroegen ze hem wie hij was. De man Gods liet zich niet aan het schrikken brengen en vol zelfvertrouwen antwoordde hij als was hij een profeet: 'Ik ben een heraut van de grote Koning.' De rovers gaven hem toen een pak slaag en wierpen hem in een kuil vol sneeuw, terwijl ze hem toesnauwden: 'Blijf daar maar wat liggen, jij kinkel, jij met je heraut van God!' Toen ze daarna weggingen, sprong Franciscus uit de kuil. Hij kon zijn vreugde niet op en met luide stem begon hij in de bossen lofliederen te zingen ter ere van de Schepper van alles. top
6. Zo kwam hij bij een in de buurt gelegen klooster en vroeg daar als bedelaar om een aalmoes. Onverschillig gaf men hem die als aan een onbekende voor wie men niet veel respect kon opbrengen. Daarna ging hij weer verder en kwam in Gubbio, waar hij door een vroegere vriend werd herkend. Die nam hem in zijn huis op en bezorgde hem als arme van Christus een armelijk habijt. Maar Franciscus wilde zich in zijn verlangen naar de nederigheid helemaal wegcijferen. Daarom ging hij vandaar naar de melaatsen. Hij bleef enige tijd bij hen en omwille van God spaarde hij geen moeite om hun allen met de grootste zorg van dienst te zijn. Hij waste hun voeten, verbond hun zweren en reinigde hun etterende wonden grondig van alle vuiligheid; ja, in een overmaat van genegenheid en toewijding kuste hij, die spoedig in evangelische zin een geneesheer zou zijn, zelfs hun zwerende wonden. Om die reden heeft de Heer hem zo'n grote macht gegeven om op wonderbare wijze geestelijke en lichamelijke kwalen te genezen, dat hij hierin tot opzienbarende genezingen kwam. Van de vele gevallen die zich hebben voorgedaan, wil ik er hier één vertellen uit iets latere tijd, toen de roep over de heilige zich reeds verder had verspreid. In het graafschap Spoleto leed een man aan een verschrikkelijke ziekte waardoor zijn mond en zijn wangen langzaamaan door verrotting werden weggevreten. Met geen geneesmiddel was er ook maar iets aan te doen. Om de hulp van de heilige Apostelen in te roepen bracht de zieke een bezoek aan hun graven te Rome. Toen hij daarna van zijn pelgrimstocht op terugweg naar huis was, kwam hij toevallig Gods dienaar tegen. Uit eerbied wilde hij diens voeten kussen, maar in zijn nederigheid wilde de man Gods daar niets van weten; spontaan gaf hij de man die zijn voeten wilde kussen, een kus op de mond. Nauwelijks had Franciscus, de dienaar van de melaatsen, in diep meeleven de huiveringwekkende wonden van de man met zijn heilige mond aangeraakt, of de ziekte verdween zonder enig spoor achter te laten en plotseling kreeg de zieke zijn zo vurig verlangde gezondheid terug. Ik zou werkelijk niet kunnen zeggen wat we hier terecht het meest moeten bewonderen: de diepe nederigheid van de man Gods die zich openbaarde in die zo liefderijk gegeven kus, of de stralende macht die aan het licht kwam door dat zo verbazingwekkend wonder. top
7. Reeds had Franciscus zo in de nederigheid van Christus het vaste fundament gevonden voor het leven dat hij wilde gaan opbouwen. Toen herinnerde hij zich de hem vanaf het kruis gegeven opdracht de kerk van de heilige Damianus te herstellen. Hij wilde onvoorwaardelijk aan die opdracht gehoorzamen en keerde daarom naar Assisi terug om tenminste door het bedelen van aalmoezen ervoor aan Gods bevel gevolg te geven. In zijn liefde voor de arme Gekruisigde legde hij alle schroom en verlegenheid af en trok, als bedelaar om een aalmoes vragend, rond bij hen in wier gezelschap hij vroeger altijd in weelderige overvloed de mecenas uitgehangen had. Nu laadde hij zware stenen op zijn schouders, hoezeer hij ook lichamelijk door zijn voortdurend vasten verzwakt en uitgeput was. Nadat hij met de hulp van God en de medewerking van zijn stadgenoten die kerk hersteld had, besloot hij aan het herstel van een andere kerk te gaan werken. Hij wilde zich na zijn inspannende arbeid niet aan nietsdoen overgeven; dat zou hem immers vadsig maken en hem lichamelijk verslappen. Hij toen nam een kerk onderhanden, toegewijd aan de heilige Petrus, die wat verder van de stad af lag. Die kerk koos hij uit vanwege de bijzondere verering die hij in zijn oprecht geloof voor de Vorst der Apostelen had. top
8. Toen hij eindelijk ook met deze kerk klaar was, kwam hij op een plaats, Portiuncula geheten. Daar bevond zich een kerkje dat lang geleden was gebouwd ter ere van de allerzaligste maagdelijke Moeder van God; in die tijd was het echter verlaten en niemand bekommerde er zich meer om. De man Gods had een bijzonder grote verering voor de Heerseres van de wereld en toen hij zag hoe verlaten en verwaarloosd dit kerkje was, besloot hij daar voorlopig te blijven en zijn best te doen ook dit te herstellen. Van oudsher werd het kerkje de kerk van de heilige Maria van de Engelen genoemd. En toen Franciscus tijdens zijn verblijf daar ondervond dat deze plaats in overeenstemming met die naam werkelijk vaak door engelen werd bezocht, vestigde hij er zich, vanwege zijn eerbied voor de engelen en zijn bijzonder grote genegenheid voor de Moeder van Christus, voorgoed. De heilige heeft deze plaats meer liefgehad dan welke plaats ter wereld ook. Hier zette hij immers zijn eerste schreden op de weg naar de evangelische volmaaktheid; hier is hij op die weg voortgegaan en gekomen tot zijn overrijk deugdenleven; hier ook heeft hij zijn gelukzalig eind bereikt; en juist deze plaats heeft hij bij zijn sterven dringend in de bijzondere zorg van zijn broeders aanbevolen omdat ze aan de Moedermaagd bij uitstek dierbaar was. Over deze plaats had een godgewijde broeder vóór zijn bekering een visioen gezien, dat de moeite van het vertellen waard is. In de omgeving van de kerk zag hij namelijk een ontelbare menigte mensen, die allen volslagen blind waren. Ze lagen geknield op de grond en hielden hun gelaat naar de hemel gekeerd. Met uitgestrekte armen smeekten ze onder een vloed van tranen de Heer hun barmhartig te zijn en hen weer ziende te maken. Opeens kwam er vanuit de hemel een geweldig, helder glanzend licht, dat zich over hen uitspreidde. Dat licht gaf aan ieder het licht van zijn ogen terug en bracht allen de genezing waar zij zo vurig om gebeden hadden. Dit is de plaats waar Franciscus, geïnspireerd door een goddelijke openbaring, de Orde van de Mindere Broeders in het leven heeft geroepen. En Gods oorzienigheid, die in alles Gods dienaar de weg aangaf, heeft het zo beschikt dat hij, voordat hij de orde grondvestte en verkondiger van het evangelie werd, eerst drie stenen kerkjes herstelde. Niet alleen was het immers Gods wil dat hij in een geleidelijke opgang van het zintuiglijk waarneembare tot het geestelijke zou komen en van onbeduidender werkzaamheden tot belangrijker taken zou overgaan, ook was het zijn bedoeling dat de man Gods op zichtbare wijze in dit stoffelijk werk geheimnisvol zou aanduiden wat hij in de toekomst tot stand zou brengen. Onder leiding van de heilige werden drie kerkjes uit hun vervallen toestand weer opgebouwd; onder de inspiratie van het door hem gegeven voorbeeld, zijn regel en zijn leer zou ook op drievoudige wijze Christus' Kerk weer ten leven worden gewekt en zouden drie groepen strijders, hun redding zoekend, vol vertrouwen hun zegenrijke tocht gaan. Op de dag van vandaag zien we met eigen ogen hoe dit alles in vervulling is gegaan. top

HOOFDSTUK III Het ontstaan van de orde en de goedkeuring van de regel

1. Terwijl Franciscus, de dienaar van de maagdelijke Moeder Gods, in de buurt van de aan haar gewijde kerk verbleef en haar die het Woord vol genade en waarheid in haar schoot ontvangen had, in onophoudelijke verzuchtingen smeekte zijn voorspreekster te willen zijn, werd in hemzelf om de verdiensten van de Moeder van barmhartigheid de ware evangelische geest verwekt en schonk hij die ook aan de wereld. Op een dag woonde hij vol eerbied de mis bij ter ere van de Apostelen. Het evangelie dat voorgelezen werd, verhaalde hoe Christus zijn leerlingen uitzond om te gaan prediken en hun leerde op welke wijze ze evangelisch moesten leven: ze mochten geen goud of zilver bezitten, in hun gordel geen geld bij zich dragen, geen reiszak onderweg meenemen en ook geen dubbel stel kleren hebben; verder dienden ze ongeschoeid te gaan en geen staf te gebruiken. Toen de man Gods in zijn grote liefde voor de apostolische armoede deze woorden hoorde en de betekenis ervan tot hem doordrong, nam hij ze goed in zich op; meteen werd hij van een onzegbare blijdschap vervuld en riep hij uit: 'Dat is het wat ik verlang; dat is het waarnaar ik met mijn hele hart heb uitgezien!' En hij wacht geen ogenblik. Hij ontdoet zich van zijn schoeisel, legt zijn staf neer en gooit vol verachting de reiszak met zijn geld van zich af; hij stelt zich tevreden met één habijt en omgordt zich, in plaats van met een riem, met een stuk touw. Het enige waarover hij zich van nu af aan nog zorgen maakt, is de woorden die hij gehoord heeft, zo goed mogelijk ten uitvoer te brengen en zich tot in de finesses te houden aan wat de Apostelen als richtsnoer voor een juiste levenswijze gegeven is. top
2. Daarna begon de man Gods zich op goddelijke ingeving vol ijver toe te leggen op de evangelische volmaaktheid en anderen tot boete op te roepen. Wat hij zei, was allerminst zinloos of lachwekkend; integendeel, het was geladen met de kracht van de heilige Geest. Diep drongen zijn woorden in het hart van de mensen door en zij die ze hoorden, wisten niet wat ervan te denken; ze luisterden in stomme verbazing toe. In ieder van zijn preken verkondigde hij de vrede, omdat hij ieder van zijn preken tot het volk begon met de groet: 'De Heer geve u vrede!' God zelf had hem namelijk deze groet geopenbaard en geleerd, zoals hij later in zijn Testament heeft verklaard. En zo ging de man Gods volgens het woord van de profeet (Jes 52,7), ook zelf van de geest van de profeten bezield, de vrede verkondigen en prediken over het eeuwig heil, en door zijn vermanende woorden vonden velen die zich tot dan toe tegen Christus hadden verzet en ver verwijderd waren geweest van het eeuwig heil, de weg naar de ware vrede weer terug. top
3. Langzamerhand werd het de mensen echter duidelijk dat de man Gods in zijn eenvoudig onderricht de waarheid verkondigde en dat hij ook zelf eerlijk naar die waarheid leefde. En er waren er die zich door zijn voorbeeld aangespoord voelden om ook in boetvaardigheid te gaan leven en, na van alles afstand gedaan te hebben, zich bij de man Gods aan te sluiten en hem in kleding en levenswijze te volgen. De eerste was een eerbiedwaardig man met name Bernardus. Door God ertoe geroepen, viel het hem ten deel de eerstgeboren zoon te worden van de zalige Vader, niet alleen omdat hij zich als eerste bij hem aansloot, maar ook om zijn bijzondere heiligheid. Toen deze man tot de overtuiging gekomen was dat Christus' dienaar werkelijk een heilige was, nam hij het besluit zijn voorbeeld te volgen en vol verachting de wereld geheel en al de rug toe te keren. Hij ging daarom naar de man Gods toe en vroeg hem hoe hij dit zou kunnen doen. Bij het horen van dit verzoek voelde Gods dienaar zich, nu hij zich vader wist van een eerste zoon, geheel doorstroomd worden van de bemoedigende vertroosting van de heilige Geest en zei: 'Hierover moeten we God om raad vragen.' De volgende morgen gingen ze daarom naar de kerk van de heilige Nicolaas en nadat ze eerst wat gebeden hadden, opende Franciscus, die een grote eerbied had voor de heilige Drieëenheid, driemaal het evangelieboek en vroeg God hun driemaal duidelijk te laten weten dat Hij zijn goedkeuring hechtte aan het voornemen van Bernardus. Toen hij het boek de eerste keer opensloeg, trof hij de passage: 'Als je volmaakt wil zijn, ga dan heel je bezit verkopen en geef het de armen (Mt 19,21)!' De tweede keer viel het boek open bij: 'Neem niets mee voor onderweg (Lc 9,3)!' En de derde keer kreeg hij te lezen: 'Wanneer iemand mijn volgeling wil zijn, laat hij dan zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en in mijn voetstappen treden (Mt 16,24).' Toen zei de heilige man: 'Ziehier de levenswijze en de regel die wij en allen die zich bij onze gemeenschap willen aansluiten, dienen te volgen. Als je dus volmaakt wil zijn, ga dan ten uitvoer brengen wat je gehoord hebt.' top
4. Niet lang daarna volgden nog vijf mannen de ingeving van dezelfde heilige Geest en sloten zich bij Franciscus aan, waardoor het aantal van zijn zonen op zes kwam te staan. De derde van hen was de zalige Vader Egidius, een man die een van God vervuld leven leidde en wiens gedachtenis men in ere dient te houden. Hij onderscheidde zich immers op heerlijke wijze door de beoefening van de meest verheven deugden en werd later daarom waardig bevonden - zoals Gods dienaar over hem voorzegd had - tot de hoogste top van de beschouwing opgeheven te worden, hoewel hij maar een ongeletterd en allereenvoudigst man was. Nadat hij namelijk in een lange reeks van jaren zonder ophouden op niets anders bedacht was geweest dan om God steeds dichter te benaderen, werd hij tenslotte, zoals ik met eigen ogen heb gezien, zó vaak in vervoering meegesleept om geheel te verzinken in God, dat men zijn leven onder de mensen eerder dat van een engel dan dat van een mens zou kunnen noemen. top
5. In die tijd gebeurde het ook dat een priester uit de stad Assisi, Silvester genaamd, een achtenswaardig man, van God een droomgezicht kreeg, dat ik niet stilzwijgend voorbij mag gaan. Omdat die priester de zaak van de menselijke kant bekeek, had hij een afschuw van de gedragingen en de levenswijze van Franciscus en zijn broeders en moest er niets van hebben. In zijn genadevolle goedheid wilde God echter voorkomen dat hij door zijn onberaden oordeel misschien gevaar zou lopen; daarom zag Hij op hem neer en greep in met zijn genade. In zijn droom zag de man hoe heel de stad Assisi in de macht was van en bestookt werd door een geweldig grote draak. Die was zo groot dat het scheen alsof heel de streek aan de vernietiging zou worden prijsgegeven. Opeens zag hij uit de mond van Franciscus een gouden kruis te voorschijn komen: de top ervan reikte tot de hemel en de zich naar beide zijden uitstrekkende dwarsbalken schenen de uiteinden van de wereld te raken. Nauwelijks had de afschuwelijke en huiveringwekkende draak dat helder stralende kruis gezien, of hij sloeg op de vlucht en verdween in het niet. Toen dit droomgezicht zich tot driemaal toe herhaalde, kwam de priester tot de overtuiging dat dit een boodschap van God moest zijn; hij vertelde het precies zoals hij het gezien had, aan de man Gods en zijn broeders. Niet lang daarna keerde hij de wereld de rug toe en werd een zo trouw volgeling van Christus dat zijn leven in de orde een garantie is geweest voor de echtheid van het visioen dat hij, toen hij nog in de wereld was, gezien had. top
6. Toen de man Gods van dat visioen hoorde, liet hij zich er niet toe verleiden er zich in menselijke eerzucht trots op te verheffen; integendeel, omdat hij in Gods weldaden een bewijs zag van Diens goedheid, was het een prikkel voor hem om met nog meer energie paal en perk te stellen aan de sluwe streken van de oude vijand en met nog groter ijver de heerlijkheid van Christus' kruis te verkondigen. Enige tijd later, op een dag dat hij zich teruggetrokken naar een eenzame plaats en daar met bitterheid terugdacht aan zijn voorbije jaren en ze diep betreurde, werd hij op een gegeven moment door de heilige Geest van een onzegbare vreugde vervuld en drong zich de zekerheid bij hem op dat al zijn zonden hem volledig vergeven waren. Daarna raakte hij in vervoering; een wonderbare lichtgloed nam hem geheel in zich op en doordat de blik van zijn geest zich verruimde, zag hij duidelijk wat de toekomst hem en zijn broeders zou brengen. Na verloop van tijd keerde hij weer naar zijn broeders terug en zei: 'Houd goede moed, dierbare broeders, en wees blij in de Heer! Maak je er geen zorgen over dat jullie aantal zo klein is, en laat je niet afschrikken door jullie of mijn onbeduidendheid! Want de Heer heeft me, zo waar als ik leef, duidelijk laten weten dat God ons tot een grote menigte zal doen uitgroeien en ons door de zegen van zijn genade in zeer grote getale over de hele wereld zal verspreiden.' top
7. In die tijd sloot nog een ander goedgezind man zich bij hun gemeenschap aan; zo groeide de gezegende schar van de volgelingen van de man Gods tot een zevental. Toen riep de liefderijke Vader al zijn zonen bij zich en sprak met hen lang over het rijk van God en de verachting van de wereld. Hij leerde hun hoe ze zichzelf moesten verloochenen en hun lichaam dienden te tuchtigen. En tenslotte stelde hij hen op de hoogte van zijn plan om hen in vier verschillende richtingen de wereld in te sturen. Reeds had de onvruchtbare en arme, alleen op God gerichte, eenvoudige levenswijze van de heilige Vader zeven zonen voortgebracht, maar zijn verlangen ging ernaar uit de hele gemeenschap van de gelovigen op te roepen jammerend boete te doen en daardoor allen het leven te schenken en te winnen voor Christus. Toen de minzame Vader daarna zijn zonen de wereld inzond, zei hij hun: 'Gaan jullie nu op weg, breng de mensen de vredesgroet en roep allen op om boete te doen tot vergeving van hun zonden. Bewaar in moeilijkheden je geduld, bid zonder te verslappen, laat je door inspannende en zware arbeid niet afschrikken, wees bescheiden in je spreken, gedraag je waardig in je optreden en wees dankbaar wanneer men jullie weldaden bewijst. In ruil voor dat alles wordt jullie immers een plaats in de hemel bereid.' Zijn broeders gingen daarop nederig languit voor de man Gods op de grond liggen en namen vol vreugde en in grote blijdschap de onder gehoorzaamheid gegeven opdracht aan. Tot ieder van hen zei hij daarna afzonderlijk: 'Blijf steeds denken aan de Heer en wees onbezorgd; Hij zal je verschaffen wat je nodig hebt.' Dit was zijn gebruikelijke wijze van spreken wanneer hij een broeder onder gehoorzaamheid een opdracht gaf. Omdat hij evenwel wist dat hij bestemd was om anderen tot voorbeeld te zijn, trok hij toen, om ook zelf te doen wat hij de anderen opdroeg, met een van zijn gezellen naar één kant de wereld in, nadat hij tevoren de overige zes in kruisvorm drie richtingen had aangewezen die ze moesten gaan. Het duurde echter niet lang of de liefdevolle Vader wilde zijn dierbaar kroost weer bij zich hebben. Omdat hij zelf niet in staat was ze bijeen te roepen, riep hij biddend de hulp in van Hem die de verstrooiden van Israël weer samenbrengt. Zo kon het gebeuren dat korte tijd late de broeders tot hun grote verbazing, zonder dat iemand ze geroepen had, dank zij het ingrijpen van de barmhartige God volgens de wens van hun Vader onverwachts tegelijk bijeenkwamen. Omdat er zich in die dagen nog vier eerzame mannen bij heen aansloten, groeide hun aantal tot twaalf. top
8. Toen de dienaar van Christus zag dat het aantal van zijn broeders geleidelijk groter werd, schreef hij voor zich en zijn broeders in eenvoudige bewoordingen een levensregel. Als onwrikbare grondslag ervan nam hij de strikte onderhouding van het heilige evangelie. Hij voegde er echter nog enkele andere zaken aan toe die hij noodzakelijk achtte om tot een gelijkvormige levenswijze te komen. Omdat hij evenwel de goedkeuring van de Opperherder van de Kerk wilde krijgen voor wat hij opgeschreven had, besloot hij met de kleine schare van zijn eenvoudige, onbeduidende broeders naar de Apostolische Stoel te gaan en zich persoonlijk te vervoegen bij de paus. Voor deze onderneming stelde hij heel zijn vertrouwen op God. Zijn gezellen zagen er met het oog op hun onbeduidendheid nogal tegenop en schrokken ervoor terug. Maar God zag met welgevallen op het verlangen van de heilige man neer en daarom bemoedigde Hij hen door de man Gods het volgende visioen te laten zien. Het scheen de heilige namelijk in een droomgezicht toe dat hij over een weg liep waarlangs een bijzonder hoge boom stond. Hij liep ernaar toe en stond aan de voet ervan zijn hoogte te bewonderen, toen hij opeens door goddelijke kracht zo hoog opgeheven werd dat hij de top van de boom kon aanraken en de kruin ervan met het grootste gemak helemaal naar de grond kon buigen. De man, die vol was van God, begreep onmiddellijk wat dit gezicht wilde zeggen; het duidde erop dat de verheven drager van de apostolische waardigheid zich met welwillendheid zou neerbuigen over zijn verzoek. Een bijzondere blijdschap maakte zich van hem meester, hij sprak zijn broeders moed in door hun te wijzen op de hulp van de Heer en ging vol goede moed met hen op weg. top
9. Toen hij bij de Romeinse Curie gekomen was, (bracht men hem bij de paus. De Stedehouder van Christus wandelde in het paleis van Lateranen, diep in gedachten verzonken, in de z.g. Spiegelzaal op en neer. Omdat hij de dienaar van Christus niet kende, wees hij hem verontwaardigd over de stoornis de deur, waarna Franciscus nederig weer wegging. Maar de volgende nacht kreeg de Opperherder zelf van God een openbaring. Hij zag namelijk voor zijn voeten een palm langzaamaan groter worden en uitgroeien tot een zeer mooie boom. Vol verbazing vroeg hij zich af wat dit gezicht wel te betekenen kon hebben. Toen echter drong van Godswege een verhelderend licht in de geest van Christus' Stedehouder, waardoor hij tot het inzicht kwam dat hij in die palm de arme man moest zien die hij de vorige dag de deur gewezen had. De volgende morgen gaf hij daarom opdracht die man door zijn dienaren in Rome te laten opsporen. Ze vonden hem in de buurt van het paleis van Lateranen in het hospitaal van de heilige Antonius en brachten hem daarna op bevel van de paus snel bij hem.) Toen ze de man Gods bij de paus hadden gebracht, vertelde Franciscus hem wat zijn plannen waren, en vroeg hij nederig en dringend zijn levensregel goed te keuren. De Stedehouder van Christus, paus Innocentius III, was in alle opzichten een zeer wijs man. Toen hij de bewonderenswaardige, verinnerlijkte, onbevangen eenvoudige, op God gerichte gezindheid van de man Gods zag, en merkte hoe vastberaden Franciscus was om zijn voornemen uit te voeren en hoe vurig hij ernaar verlangde, voelde de paus zich geneigd in te stemmen met wat Gods dienaar hem smekend vroeg. Toch ging hij er nog niet toe over aan het verzoek van Christus' arme te voldoen. Er waren immers enkele kardinalen die in wat Gods heilige wilde een revolutionaire nieuwigheid zagen, en meenden dat een dergelijke levenswijze veel te moeilijk was en menselijke krachten ver te boven ging. Tot het kardinaalscollege behoorde echter ook een eerbiedwaardig man, heer Johannes van de heilige Paulus, bisschop van Sabina, die een grote liefde koesterde voor iedere vorm van heilig leven en graag Christus' armen met raad en daad terzijde stond. Door Gods heilige Geest in vurige bezieling ontvlamd, zei hij tot de paus en zijn collega's: 'Wanneer we het verzoek van deze man als te moeilijk en revolutionair afwijzen, laten we dan oppassen dat we ons niet bezondigen aan het evangelie van Christus! Die man vraagt immers niets anders dan de goedkeuring voor een wijze van leven die in overeenstemming is met het levensmodel van dat evangelie. En je kunt toch moeilijk volhouden dat iemand, als hij de weg van de evangelische volmaaktheid volgt en zich door gelofte daartoe verplicht, een nieuwigheid invoert of iets doet dat onredelijk is en onmogelijk te volbrengen. Doe je dat wel, dan laster je zonder de minste twijfel Christus, de grondlegger van het evangelie.' Na dit betoog van de kardinaal wendde de Opvolger van de heilige Petrus zich tot Christus' arme en zei: 'Ga tot Christus bidden, mijn zoon, dat Hij door jou ons zijn wil kenbaar maakt. Als we die met meer zekerheid zouden kennen, zouden we met geruster hart je vroom verlangen inwilligen.' top
10. De dienaar van de almachtige God ging dus heen en verzonk in diep gebed. En om zijn vurig bidden liet God hemzelf weten wat hij tot de paus moest zeggen, en bracht Hij de paus tot de gevoelens waarmee hij erop zou reageren. De man Gods vertelde de paus namelijk in een parabel hoe een rijke koning een arme, maar zeer schone vrouw vol vreugde tot zich naam, hoe zij zonen van hem ontving die de trekken van hun koninklijke vader hadden, en hoe deze hen daarop aan zijn tafel liet eten en op zijn kosten liet opgroeien. Toen hij de paus deze parabel zoals hem die door God ingegeven was, verteld had, voegde hij er, na ze te hebben uitgelegd, aan toe: 'U behoeft niet in het minst bevreesd te zijn: de zonen en erfgenamen van de eeuwige Koning, die naar het beeld van Koning Christus, zoals Hij door de kracht van de heilige Geest uit een arme moeder geboren werd, door de geest van armoede in onze arme gemeenschap zullen ontspruiten, zullen niet van honger omkomen. Wanneer de hemelse Koning degenen die Hem volgen, zijn eeuwig Rijk belooft, dan zal Hij hun toch zeker niet onthouden wat Hij zonder onderscheid in rijke mate aan goeden en kwaden geeft.' Met grote aandacht luisterde de Stedehouder van Christus naar deze parabel en naar de uitleg ervan. Hij verbaasde zich er ten zeerste over en kon er onmogelijk aan twijfelen dat het Christus was die in deze man gesproken had. Bovendien kwam hij onder ingeving van de heilige Geest tot de zekerheid dat het visioen dat hij juist in deze dagen vanuit de hemel gekregen had, in deze man in vervulling zou gaan. In zijn droom had hij namelijk gezien - zoals hij zelf verteld heeft - hoe de basiliek van Lateranen op instorten stond en hoe een armzalige man, een tamelijk klein en onbeduidend iemand, er zijn schouders onder zette en voorkwam dat ze ineen viel. 'Inderdaad', zei hij bij zichzelf, 'dit is de man die door wat hij doet en leert, Christus' kerk zal schragen.' En tengevolge van dit alles van een diepe eerbied jegens Gods dienaar vervuld, was hij bereid volledig op diens verzoek in te gaan en koesterde hij ook verder steeds een diepe genegenheid voor hem. Daarom stond hij hem het gevraagde toe en beloofde hem in de toekomst nog meer te zullen toestaan. Hij keurde de regel van de man Gods dus goed en gaf hem tevens opdracht de mensen op te roepen tot boete. Verder liet hij alle lekenbroeders die met de man Gods meegekomen waren, de kleine tonsuur scheren. Daardoor stond het hun vrij het woord van God te verkondigen. top

HOOFDSTUK IV De opbloei van de orde onder Franciscus' leiding en de officiële bevestiging van de regel

1. Na zijn bezoek aan Rome ging Franciscus, vertrouwend op Gods genade en zich sterk voelend door de hem gegeven pauselijke goedkeuring, vol zelfvertrouwen op weg naar het dal van Spoleto. Hij was vastbesloten het evangelie van Christus in zijn eigen leven in praktijk te gaan brengen en het anderen te leren, en al voorttrekkend sprak hij er met zijn gezellen over hoe ze de regel die ze nu hadden, op de juiste wijze konden onderhouden, hoe ze heilig en rechtschapen voor het aanschijn van God moesten leven, hoe ze zelf volmaakter dienden te worden en anderen tot voorbeeld te zijn. Maar terwijl ze zo aan het praten waren, werd het steeds later, en toen ze eindelijk, uitgeput door de langdurige tocht en het onafgebroken inspannend bezig zijn, honger kregen en halt hielden, bevonden ze zich in een volkomen verlaten streek. Daardoor waren ze met geen mogelijkheid in staat voor het noodzakelijke levensonderhoud te zorgen. Maar ze leden geen gebrek, want op hetzelfde moment kwam God hun in zijn voorzienigheid te hulp. Plotseling zagen ze immers een man verschijnen met een brood in zijn hand. Dat gaf hij de armen van Christus, waarna hij even plotseling weer verdween. Niemand kon zeggen waar hij zo opeens vandaan gekomen was, en niemand zag ook waarheen hij weer wegging. Doordat de arme broeders echter hierdoor aan den lijve ondervonden dat ze in het gezelschap van de man Gods op hulp van boven konden rekenen, voelden ze zich meer verkwikt door dit blijk van Gods vrijgevigheid dan doordat ze met het hun gegeven voedsel aan hun behoeften konden voldoen. En toen ze daarbij ook nog Gods bemoedigende vertroosting ondervonden, namen ze het vaste en onherroepelijke besluit dat ze nooit, hoezeer ze ook gebrek zouden lijden of in moeilijkheden zouden komen, hun belofte in heilige armoede te leven ontrouw zouden worden. top
2. Toen ze, na dit heilig voornemen gemaakt te hebben, het dal van Spoleto bereikten, begonnen ze met elkaar te overleggen of ze onder de mensen moesten blijven of zich in de eenzaamheid zouden terugtrekken. Franciscus had echter niet veel vertrouwen in beslissingen die hij op eigen gezag of op dat van zijn broeders zou nemen. Daarom drong hij er bij God in een onophoudelijk vurig gebed op aan hem te laten weten wat Hem in dit geval welgevallig was en wat Hij van hem wilde. Verlicht door een goddelijke openbaring kwam hij toen tot het inzicht dat hij door de Heer gezonden was om voor Christus de zielen te winnen die de duivel Hem probeerde te ontnemen. En zo kwam hij tot de keur meer voor anderen dan voor zichzelf alleen te leven, daartoe aangezet door het voorbeeld van Hem die aller plaats had willen innemen om alleen voor allen te sterven. top
3. De man Gods trok zich nu met zijn gezellen terug in een verlaten hut in de buurt van Assisi. Omdat ze hun leven helemaal richtten naar de heilige armoede, hadden ze het daar zwaar te verduren en leden ze groot gebrek. Ze waren er immers meer op uit verkwikking te zoeken in het storten van tranen dan dat ze er moeite voor deden in hun lichamelijke behoeften te voorzien. Zonder ophouden hielden ze zich daar namelijk bezig met bidden tot God. Wanneer ze zich evenwel in vurig gebed tot God richtten, deden ze dat meer met hun hart dan met woorden; ze hadden immers de kerkelijke boeken nog niet waaruit ze de officiële kerkelijke getijden zouden kunnen bidden. In plaats daarvan bemediteerden ze dag en nacht het boek van Christus' kruis, zoals ze van hun Vader door woord en voorbeeld geleerd hadden. Voortdurend sprak hij hun immers over Christus' kruis. En toen zijn broeders hem eens vroegen hun te leren hoe ze moesten bidden, zei hij: 'Wanneer jullie bidden, zeg dan het Onze Vader en: 'Wij aanbidden u, Christus, hier en in al uw kerken over de hele wereld, en wij loven u, omdat U door uw heilig kruis de wereld hebt verlost.' Ook leerde hij hun de Heer te prijzen in en om alle schepselen, een bijzondere eerbied te koesteren jegens de priesters en onwrikbaar te geloven in de waarheden van het geloof zoals de heilige Roomse kerk die leert en houdt, en die ook in nederige eenvoud zonder meer te belijden. De broeders van hun kant probeerden zich tot in de finesses te houden aan de vermaningen van hun heilige Vader en bij alle kerken en kruisen, ook al zagen ze die nog nauwelijks wegens de grote afstand, wierpen ze zich nederig ter aarde en baden het hun voorgeschreven gebed. top
4. Tijdens het verblijf van de broeders daar ter plaatse gebeurde het volgende. Op een zaterdag begaf de heilige zich naar de stad Assisi met de bedoeling, zoals hij dat gewoon was, er zondagmorgen vroeg in de kathedraal te preken. In de stad aangekomen, ging de God toegewijde man naar een hutje in de tuin van de kanunniken en bracht de nacht daar, zoals gewoonlijk, wakend in vroom gebed door. Lichamelijk was hij dus ver van zijn broeders verwijderd. Maar zie, omstreeks middernacht, terwijl sommige broeders sliepen en andere nog verzonken waren in vurig gebed, kwam er opeens een wonderbaarlijk stralende, vuurspettende wagen door de deur van hun verblijf naar binnen en reed drie keer het vertrek op en neer. Boven op de wagen bevond zich een helder lichtende kogel, een soort zon, die de nacht stralend helder verlichtte. Verbijstering maakte zich meester van degenen die wakker waren; de slapenden schrokken in grote verwarring uit hun slaap op; allen werden zich bewust dat de felle straling van het licht dat hun lichaam helder verlichtte, door hun lichaam heen doordrong tot in hun hart. Want allen zagen ze toen door de kracht van dat wonderlijke licht elkanders geweten. En omdat ze in elkaars hart konden lezen, wisten ze ook dat ze allen zonder uitzondering tot hetzelfde inzicht kwamen: dat namelijk de Heer door bovennatuurlijke kracht hun heilige Vader - die wel lichamelijk afwezig was, maar zich in de geest steeds bij hen bevond - hun juist daarom in die veranderde gedaante, omstraald van hemelse glans en fel brandend van een bovenaards vuur en op een helder lichtende, vuurspettende wagen had laten zien, opdat ze als ware Israëlieten hem zouden volgen, hem die als een andere Elias door God bestemd was om bij uitstek de strijdbare leider en gids te zijn voor mannen die hun geestelijk heil zoeken (2 Kon 2,12). En zeker moeten we voor waar aannemen dat God, die eens de ogen van Eliseüs' dienaar geopend had om hem te doen zien dat het gebergte in de omgeving van Eliseüs vol paarden en vurige strijdwagens was (2 Kon 6,15-17), op het gebed van Franciscus ook de ogen van deze eenvoudige, oprecht God zoekende mannen geopend heeft opdat ze de grootse werken van God zouden onderkennen. Toen de heilige daarna bij zijn broeders teruggekeerd was, begon hij de geheimen van hun geweten te onderzoeken; hij bemoedigde hen door hun te wijzen op dat wonderbare visioen en deed veel voorzeggingen over de komende groei van de orde. Hierbij openbaarde hij hun zeer veel wat het menselijk begrip te boven gaat. Daaruit maakten de broeders terecht op dat de geest van de Heer in zo'n volheid op zijn dienaar Franciscus rustte dat het voor hen het veiligst was zich te houden aan wat de man Gods hun leerde, en zijn levensweg te volgen. top
5. Daarna bracht Franciscus, de herder van de kleine kudde, het twaalftal van zijn broeders op ingeving van Gods liefdevolle genade naar de heilige Maria in Portiuncula, opdat de Orde van de Mindere Broeders daar waar ze om de verdiensten van de Moeder Gods was ontstaan, ook door haar hulp zou uitgroeien. Ook daar trad hij weer op als heraut van het evangelie. Hij trok door steden en dorpen en predikte over het rijk van God. Dat deed hij niet met woorden van menselijke wijsheid; bij zijn verkondiging zocht hij zijn kracht in de inspirerende werking van de heilige Geest. De mensen die hem zagen, scheen hij een man toe uit de andere wereld. Want terwijl hij allen probeerde omhoog te voeren en in contact te brengen met het hemelse, was hij zelf duidelijk in gedachten voortdurend met het hemelse bezig en hield hij zijn blik steeds op de hemel gericht. En tengevolge van zijn werken begon langzaamaan Christus' wijngaard welriekend geurend voor de Heer te ontkiemen; een schat van heerlijke, edele vruchten kwam liefelijk in bloei en begon te gedijen tot een overvloedig rijke oogst. top
6. Zeer velen immers werden door zijn gloedvolle wijze van preken van vurige geestdrift beziel en verplichtten zich te gaan leven naar de ongekende boetevoorschriften die de man Gods hun gaf. Christus' dienaar besloot die wijze van leven de naam 'Orde van de broeders van de boete' te geven. En omdat nu eenmaal degenen die het hemelrijk willen verwerven, allen de weg van de boete moeten gaan, was het vanzelfsprekend dat die orde voor allen openstond, voor geestelijken en leken, voor ongehuwden en gehuwden van beiderlei geslacht. Hoe verdienstelijk overigens die wijze van leven is in de ogen van God, wordt overduidelijk wanneer we de vele wonderen zien die enkelen van degenen die deze weg zijn gegaan, hebben bewerkt. Maar er waren ook jonge meisjes die zich bekeerden en besloten voorgoed in ongehuwde staat te gaan leven. De eerste loot van deze stam was de God bijzonder welgevallige maagd Clara, die als een lelieblanke voorjaarsbloem heerlijk geurend opbloeide voor de Heer en als een helder fonkelende ster een stralende glans verspreidde. Met recht wordt zij, die in Christus de dochter is geweest van de arme heilige Vader Franciscus en de Moeder van de Arme Vrouwen, verheerlijkt als ze nu in de hemelen leeft, door de Kerk op aarde als een heilige vereerd. top
7. Maar er waren er ook velen die, in hun geweten gegrepen, zich er niet mee tevreden stelden zich te beperken tot het opnieuw eren en eerbiedigen van God. Ontvlamd door een vurig verlangen naar de volmaaktheid van Christus, wierpen ze vol verachting alle wereldse ijdelheid van zich af en traden in het voetspoor van Franciscus. Dagelijks kwamen er zo broeders bij, hun aantal werd steeds groter en het duurde niet lang of ze drongen door tot de grenzen van de aarde. Want de heilige armoede, die ze als enig bezit met zich meedroegen, gaf hun de bereidheid om te gehoorzamen aan wat hun maar bevolen werd, schonk hun de kracht om zware inspanningen te verdragen en maakte hen opgewassen tegen de moeilijkheden van verre tochten. Omdat ze geen enkel aards bezit hadden, waren ze aan niets gehecht en kenden daarom ook niet de vrees iets te zullen verliezen. Waar ze ook waren, voelden ze zich op hun gemak; nooit waren ze ergens bevreesd voor en werden ze door angstige zorgen afgeleid; ze leefden immers zonder zich innerlijk ergens druk over te maken, wachtten steeds rustig af wat de dag van morgen zou brengen, en maakten zich er niet de minste zorg over waar ze 's nachts een onderdak konden vinden. Weliswaar werden ze in verschillende streken op smadelijke manier beledigend behandeld en beschimpt; de mensen kenden hen immers niet en vonden hen maar een stel minderwaardige kerels. Maar de liefde voor het evangelie van Christus had hen zó geduldig gemaakt dat ze veel liever ergens waren waar ze lastig gevallen en vervolgd konden worden, dan waar hun heiligheid bekend was; dan zouden ze immers op menselijke sympathie kunnen rekenen en liepen ze gevaar zich er eventueel op te verheffen. En hoezeer ze ook gebrek hadden aan alles, ze beleefden dit juist als een overdadig rijke overvloed. Want naar de raad van de Wijze Man (Pred 29,30) beschouwden ze het geringste reeds als veel en namen er daarom graag genoegen mee. Eens gebeurde het volgende. Op hun tocht waren enkele broeders terechtgekomen in het land van de ongelovigen. Een Saraceen kreeg medelijden met hen en bood hun wat geld aan voor hun noodzakelijk levensonderhoud. Maar tot zijn grote verbazing sloegen zij dat geld af, hoewel ze, zoals hij heel goed merkte, gebrek leden. Toen de man echter doorhad dat ze om de liefde van God arm geworden waren en daarom geen geld wilden bezitten, vatte hij zo'n genegenheid op jegens hen dat hij op zich nam hen van al het nodige te voorzien, zolang als hij nog maar over enig bezit kon beschikken. O onschatbaar waardevolle armoede, die de wonderbare macht bezit het wrede hart van een ruwe barbaar tot zo'n diepgevoeld, teder medelijden te brengen! Een huiveringwekkende, godslasterlijke misdaad begaat voorwaar een christen wanneer hij deze edele parel, die een Saraceen zozeer eerbiedigde en eerde, met voeten treedt. top
8. In die tijd lag er in een hospitaal in de buurt van Assisi een zekere Moricus ziek, behorende tot de orde van de Kruisdragers. Al lang leed hij aan een ernstige, slepende ziekte en zijn toestand was zo verergerd dat de geneesheren hem reeds als een hopeloos geval hadden afgeschreven. Toen riep de man de hulp in van Franciscus. Hij stuurde een bode naar hem toe en smeekte hem dringend toch zo goed te willen zijn voor hem bij God tussenbeide te komen. Met liefdevolle welwillendheid ging de zalige vader op zijn verzoek in. Na eerst gebeden te hebben, nam hij wat broodkruimels en maakte er met olie uit een lamp die voor het altaar van de Moedermaagd brandde, een soort brij van en liet die door zijn broeders als een doktersdrankje naar de zieke brengen met de woorden: 'Ga dit geneesmiddel aan onze broeder Moricus brengen. Hierdoor zal Christus' kracht hem niet alleen zijn gezondheid volledig teruggeven, maar hem ook sterk genoeg maken om zich als een krachtig strijder voorgoed bij ons leger aan te sluiten.' En zie, nauwelijks had de zieke iets van het geneesmiddel dat de man Gods, op ingeving van de heilige Geest, bereid had, ingenomen of hij stond genezen uit bed op. En God maakte hem geestelijk en lichamelijk zo gezond dat hij, na korte tijd later zijn intrede in de orde van de heilige man te hebben gedaan, zich verder slechts kleedde met één habijt, waaronder hij lange tijd op zijn blote lichaam een boetepantser droeg. En hoewel hij zich ook alleen maar met rauwe spijzen voedde, met kruiden namelijk, bonen en vruchten, en vele jaren lang geen kruimel brood at en geen druppel wijn proefde, bleef hij onverminderd even sterk en gezond. top
9. Omdat de armen van Christus steeds verdienstelijker daden van deugd stelden, verspreidde zich over hen overal een steeds heerlijker faam en die goede roep wekte bij zeer velen in uiteenliggende streken van de wereld het verlangen op de heilige ook zelf eens te gaan zien. Een van dezen was een vermaard componist van wereldse liederen. Om die reden had hij eens van de keizer een kroon ontvangen en daarom noemde men hem 'de Koning van het lied'. Ook deze man kwam op de gedachte de man Gods, die immers van al het wereldse zo'n afkeer had, eens een bezoek te brengen. Toen de zanger hem enige tijd later in een klooster in de buurt van San Severino aantrof, tijdens een preek, liet God zijn hand op hem neerkomen en zag hij Franciscus, de prediker van het kruis van Christus, door twee fel fonkelende, elkaar kruisende zwaarden getekend met het teken van het kruis; het ene zwaard liep verticaal van zijn hoofd tot zijn voeten, het andere lag dwars over zijn borst van hand tot hand. De man had Gods dienaar nog nooit gezien en kende hem dus niet van uiterlijk. Maar nu er zo'n wonder gebeurde, wist hij dadelijk wie de ander was. De verbijstering die hem bij het zien van dit gebeuren plotseling aangreep, deed hem meteen het voornemen maken beter te gaan leven. Het duurde echter niet lang of hij werd door de doordringende kracht van Franciscus' woorden helemaal tot inkeer gebracht. Het was hem te moede als kwam er een geestelijk zwaard uit Franciscus' mond dat hem geheel doorboorde. Een diepe afkeer voor alle wereldse praal en grootdoenerij welde bij hem op en hij sloot zich voorgoed, door de gelofte af te leggen, bij de zalige Vader aan. En toen de heilige zag hoe de man het onrustige gedoe van de wereld onvoorwaardelijk ingeruild had voor de vrede van Christus, gaf hij hem de naam Pacificus. Voordat broeder Pacificus, die na zijn bekering in ieder opzicht grote vorderingen maakte in heiligheid, later als minister provinciaal naar Frankrijk ging - daar heeft hij namelijk als eerste dit ambt bekleed - viel het hem te beurt meer dan eens op het voorhoofd van Franciscus een grote T te zien. De kleurenpracht van deze T verleende diens gelaat een wonderbaarlijke, bijzonder aantrekkelijke schoonheid. Voor dit teken had de heilige man overigens een uitzonderlijk grote, eerbiedige voorliefde. In zijn onderrichtingen wees hij er telkens weer op en met dit teken ondertekende hij ook eigenhandig de briefjes die hij soms verstuurde. Het was alsof hij er alleen op uit was, naar het profetenwoord (Ez 9,4), al degenen die treurden en weeklaagden, allen dus die zich oprecht tot Christus Jezus hadden bekeerd, op het voorhoofd te tekenen met de letter T. top
10. Toen na verloop van tijd het aantal broeders reeds vele malen groter geworden was, ging de zorgzame herder ertoe over hen in de heilige Maria in Portiuncula voor het generale kapittel bijeen te roepen. Op de wijze waarop God de stammen van Israël ieder hun eigen gebied had toegemeten, wees hij dan ieder van zijn broeders zijn eigen werkterrein in de rampzalige wereld toe. Wel had men daar gebrek aan alles en was het onmogelijk de broeders zelfs van het meest noodzakelijke te voorzien; maar al kwamen er soms meer dan vijfduizend broeders bijeen, dank zij de barmhartige goedheid van God was er altijd voldoende te eten; de broeders bleven lichamelijk gezond en ze waren geestelijk opgewekt en in bijzonder blijde stemming. Op de provinciale kapittels moest de man Gods wel verstek laten gaan. In de geest was hij echter door zijn diepdoorleefde bezorgdheid voor de goede gang van zaken, zijn aanhoudend vurig gebed en zijn daadwerkelijke zegen altijd aanwezig. En door Gods wonderbare macht verscheen hij er ook een keer op zichtbare wijze. Eens immers hield een bijzonder begaafd prediker, Antonius - die we nu als een roemvol belijder van Christus vereren - op het kapittel van Arles een preek voor de broeders over het opschrift boven het kruis: 'Jezus van Nazareth, koning van de Joden.' Een zeer deugdzame broeder, Monaldus geheten, keek op een gegeven moment op goddelijke ingeving naar de deur van de zaal en zag toen met eigen ogen de zalige Franciscus. Hij zweefde in de lucht en met zijn als op een kruis uitgestrekte armen zegende hij zijn broeders. De broeders hebben zich toen voorwaar innerlijk van zo'n grote, ongewoon bemoedigende vertroosting vervuld gevoeld, dat het getuigenis dat de heilige Geest hun hierin innerlijk gaf, hen er absoluut zeker van maakte dat hun heilige vader daar werkelijk zelf aanwezig was; overigens werd de waarheid ervan later niet alleen bevestigd door duidelijke tekenen, maar ook door de woorden en het getuigenis van de heilige Vader zelf. Eens heeft de almachtige God het de heilige bisschop Ambrosius mogelijk gemaakt bij de begrafenis van de glorievolle Martinus aanwezig te zijn om de vrome bisschop door dit vrome eerbewijs hulde te brengen; met even grote zekerheid mogen we aannemen dat dezelfde macht van God ook zijn dienaar Franciscus aanwezig deed zijn bij de preek van zijn waarachtige heraut Antonius om zo de waarheid van diens woorden te bevestigen, vooral wat hij zei over het kruis van Christus, waarvan Franciscus zowel de drager als de dienaar was. top
11. Ondertussen groeide de orde nog voortdurend en tenslotte nam Franciscus het besluit de levensregel, waaraan paus Innocentius eens zijn goedkeuring had gegeven, door diens opvolger Honorius voor altijd te laten bekrachtigen. Daartoe was hem door God de volgende aanwijzing gegeven. Het kwam hem voor dat hij een hoeveelheid zeer kleine broodkruimeltjes van de grond had opgeraapt en die aan een groot aantal hongerige broeders die zich om hem heen verdrongen, moest uitdelen. Maar hij zag er tegenop met de uitdeling ervan te beginnen, bang als hij was dat die kleine kruimels misschien als fijn zand door zijn vingers zouden glippen. Toen hoorde hij een stem uit de hemel zeggen: 'Franciscus, maak van die kruimels één hostie en geef daarvan te eten aan degenen die het willen.' Zo deed hij dus en bemerkte toen dat zij die het gegevene zonder enig blijk van waardering aannamen of, na het aangenomen te hebben, er verder geen acht meer op sloegen, al heel spoedig duidelijk de sporen van melaatsheid vertoonden. De volgende morgen vertelde de heilige man dit aan zijn gezellen, verdrietig dat hij de verborgen betekenis van het droomgezicht niet kon vatten. Maar toen hij later op de dag, nu klaarwakker, aan het bidden was, hoorde hij weer die stem uit de hemel, die hem nu zei: 'Franciscus, de kruimels die je in de voorbije nacht hebt gezien, zijn de woorden van het evangelie, de hostie is de regel en de melaatsheid de zonde.' De regel werd, omdat er telkens woorden uit het evangelie aan waren toegevoegd, in steeds uitvoeriger bewoordingen doorgegeven. Nu de man Gods echter besloten had hem ter definitieve bekrachtiging aan te bieden, wilde hij, in overeenstemming met wat het droomgezicht hem had gezegd, er een beknopter, meer samenhangend geheel van maken. Daarom ging hij, op ingeving van de Heilige Geest, met twee gezellen een berg op; daar liet hij, vastend op water en brood, de regel opschrijven zoals de Geest hem het tijdens zijn gebed ingaf. Toen hij ermee klaar was, ging hij de berg weer af en gaf de regel aan zijn plaatsvervanger in bewaring. Toen deze evenwel enkele dagen later moest bekennen dat hij hem door zorgeloosheid kwijtgeraakt was, zocht de man Gods nog eens die eenzame plaats op en schreef de regel onmiddellijk weer op, gelijk aan de vorige; het leek alsof hij de woorden uit Gods mond zelf hoorde. Daarna bood hij hem paus Honorius aan een kreeg van hem in het achtste jaar van diens pausschap de gevraagde bekrachtiging. Na de bekrachtiging van de regel was de man Gods voortdurend vol vuur in de weer zijn broeders tot stipte onderhouding ervan te brengen. In dit verband was hij gewoon te zeggen dat er in heel de regel geen woord van hemzelf stond, maar dat hij alles precies had laten opschrijven zoals het hem door God geopenbaard. En om dit laatste kracht bij te zetten en nog meer zeker te maken, is het bevestigd door een getuigenis van God. Zeer korte tijd later immers werden de heilige man door de vinger van de levende God de wondtekenen van de Heer Jezus ingedrukt. Ze waren als het zegel van de Hogepriester Christus om de onvoorwaardelijke authenticiteit van de regel te garanderen en de schrijver ervan aan te bevelen. Over deze wondtekenen zullen we evenwel eerst later spreken, wanneer we klaar zijn met onze uiteenzetting over de deugden van de heilige. top

HOOFDSTUK V De verstorvenheid van Franciscus' leven en de troost die hij van de geschapen wereld ondervond

1. De man Gods Franciscus zag hoe velen er door zijn voorbeeld toe gebracht werden in vurig enthousiasme Christus' kruis op zich te nemen. Dat was voor hem als goed aanvoerder van het leger van Christus een prikkel ook zelf te streven naar de hoogste graad van een hecht, onoverwinbaar deugdenleven en zich op deze wijze de palm van de overwinning te verwerven. Hierbij wist hij zich de weg gewezen door het woord van de Apostel: 'Zij die Christus toebehoren, hebben hun lichaam met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd (Gal 5,24).' Omdat hij ook in zijn lichaam als wapenrusting Christus' kruis wilde dragen, verzette hij zich met zo'n onverbiddelijke strengheid tegen iedere opwelling van zinnelijkheid en hield hij zijn begeerten zo nauwgezet in bedwang dat hij zich zelfs ternauwernood toestond wat voor de instandhouding van zijn leven absoluut noodzakelijk was. Je kunt immers moeilijk aan je lichamelijke behoeften voldoen, was hij gewoon te zeggen, zonder ook enigszins aan je zinnelijkheid toe te geven. Daarom at hij, wanneer hij gezond was, zo goed als nooit gekookte spijzen; en wanneer hij het een keer wél deed, bedierf hij de smaak ervan door er as over te strooien of, wat meestal gebeurde, hij nam de smaak van de specerijen weg door er water bij te doen. En als je dan weet dat hij, ook al versmachtte hij van de brandende dorst, er nauwelijks toe kwam om voldoende water te drinken, moet ik dan nog over wijn spreken? Telkens ook vond hij nieuwe wegen om zich beter alles te kunnen ontzeggen en dagelijks werd hij in dit opzicht geraffineerder. En al had hij de hoogste volmaaktheid reeds zo goed al bereikt, steeds ging hij te werk alsof hij aan het begin van die weg stond, en steeds wist hij ook iets nieuws te vinden om door tuchtiging van zijn lichaam zijn zinnelijke begeerlijkheid af te straffen. Wanneer hij echter op weg ging en buiten het klooster was, hield hij zich aan het woord van het evangelie (Lc 10,7): dan paste hij zich aan bij degenen die hem in huis opnamen en at de spijzen die hem werden voorgezet. Maar zodra als hij zich daarna terugtrok en weer op zichzelf was, hield hij zich toch weer strikt aan de soberheid en de vasten die hij zich had opgelegd, en beoefende ze met alle gestrengheid. En op deze wijze toonde zich door zich streng te gedragen tegenover zichzelf, maar vol menselijk begrip jegens anderen, in alle opzichten een trouw volgeling van het evangelie van Christus en was hij een stichtelijk voorbeeld, of hij nu vastte of niet. Wanneer hij vermoeid was en wilde gaan rusten, legde hij zich meestal op de naakte grond te slapen en meer dan eens sliep hij in zittende houding met een stuk hout of een steen onder het hoofd. En zich tegen weer en ontij beschermend met slechts één habijt, diende hij in koude en naaktheid zijn Heer. top
2. Eens vroeg men hem hoe hij zich toch in 's-hemelsnaam, zo dun gekleed, tegen de bijtende, winterse kou kon beschermen. In vurig enthousiasme antwoordde hij: 'Als we in ons binnenste werkelijk zouden branden van verlangen naar het hemelse vaderland, zouden we in ons lichaam die kou gemakkelijk kunnen verdragen.' Van zachte en wekelijke kleren had hij een diepe afkeer. Zijn voorkeur ging ernaar uit ruig gekleed te zijn en in dit verband wees hij erop dat juist hierom Johannes de Doper door Gods Zoon met name was geprezen (Mt 11,8vv). Wanneer hem dan ook een habijt gegeven werd dat naar zijn smaak te zacht aanvoelde, maakte hij het ruw door er aan de binnenkant koordjes in aan te brengen. Want naar het woord van de Waarheid, zei hij, hoorden verfijnde, wekelijke kleren niet thuis in de hutten van armen, maar diende je die te zoeken in de paleizen van vorsten. En de ondervinding had hem duidelijk geleerd dat je duivels afschrikte door ruwe kleren te dragen, maar dat ze in de verfijnde, wekelijke kleren juist een aansporing vonden om je met des te meer geweld op de proef te stellen en te bekoren. Op een nacht had hij vanwege zijn hevige hoofdpijn en zijn oogziekte, tegen zijn gewoonte in, een veren kussen onder het hoofd. Een duivel, die zich daarin verschanst had, viel hem toen tot het aanbreken van de dag zonder ophouden lastig en belette hem op alle mogelijke manieren zich over te geven aan zijn heilig gebed. Ten einde raad riep de man Gods zijn gezel en liet hem het kussen, met duivel en al, ver buiten zijn cel brengen. De broeder was echter nauwelijks met het kussen de cel uitgegaan of hij verloor de macht over al zijn ledematen; hij kon geen voet meer verzetten en geen hand meer verroeren. Eerst toen de heilige Vader dat in de geest bemerkte en hem riep, voelde de broeder de vroegere levenskracht weer in zijn hart en ledematen terugvloeien en kon hij weer gaan en staan waar hij wilde. top
3. In zijn overgrote bezorgdheid om in beide opzichten, naar geest en lichaam, volkomen gaaf en ongerept tegenover God te staan, was hij uiterst waakzaam tegenover zichzelf en trad hij met onverbiddelijke strengheid tegen zichzelf op. Daarom stortte hij zich in het begin van zijn bekering meer dan eens midden in de winter in een kuil vol bevroren sneeuw om zo de duivel die in hem huisde, volledig onder zijn macht te brengen en het stralend blanke kleed van zijn kuisheid te beschermen tegen de felle brand van zijn hartstochtelijke zinnelijkheid. Hij verzekerde dat het voor iemand die werkelijk in het geestelijke opging, onvergelijkelijk veel dragelijker was zelfs de felste kou te verduren dan ook maar de geringste opwelling van vleselijke lust te ondergaan. top
4. Eens was de man Gods op een nacht in de kluizenarij van Satriano in zijn cel diep in gebed verzonken, toen de oude vijand van het mensdom hem tot driemaal bij zijn naam riep: 'Franciscus, Franciscus, Franciscus!' Op de vraag van de heilige wat hij van hem wilde, voegde de satan er sluw misleidend aan toe: 'Nergens op de wereld is er een zondaar die de Heer niet genadig zou zijn als hij zich bekeert. Maar als iemand door te strenge boetedoening de oorzaak wordt van zijn eigen dood, zal hij voor eeuwig van Gods barmhartigheid verstoken blijven.' Door een verlichting van boven doorzag de man Gods onmiddellijk de bedrieglijke opzet van zijn vijand, hoe het er deze namelijk om te doen was hem tot laksheid te verleiden. Een doorslaggevend bewijs is wat er daarna gebeurde. Meteen nadat de satan, wiens adem alleen al in staat is kolen in lichtelaaie te zetten (Jo 14,12), hem dit ingefluisterd had, werd de man Gods door een hevige vleselijke bekoring overvallen. Op hetzelfde moment echter dat de grote minnaar van de kuisheid die bij zich voelde opkomen, gooide hij zijn habijt uit en begon hij zich op onbarmhartige wijze met zijn koord te geselen, terwijl hij zei: 'Ja, broeder ezel, op deze wijze moet je verwachten gestraft te worden; naakt behoor je de zweep op je te voelen neerkomen. Je habijt duidt erop dat je de orde dienstbaar moet zijn en is een verwijzing naar een heilig leven; als je jezelf aan wellust overgeeft, mag je er niet ten onrechte gebruik van maken. En las je nu nog zien hebt aan je lust te voldoen, vooruit dan maar, ga je gang maar!' Maar hierbij bleef het niet. Meegesleept door een wonderlijk felle, innerlijke gloed rukte hij de deur van zijn cel open, liep de tuin in en wierp zich naakt in de hoogliggende sneeuw. Met beide handen greep hij erin en maakte zeven sneeuwklompen. Die stelde hij voor zich op en zei toen tegen zijn lichaam: 'Kijk, deze grote hier is je vrouw; die vier daar zijn twee zonen en twee dochters van je; die andere twee zijn je knecht en je dienstmeisje, want personeel heb je natuurlijk ook nodig. En ga er nu maar heel gauw voor zorgen dat je ze in de kleren steekt! Ze sterven immers van de kou. Maar misschien vind je wel dat je die veelvuldige zorg niet aankunt. Welnu, als dat het geval is, zorg er dan voor alleen de Heer dienstbaar te zijn!' Onmiddellijk droop toen de bekoorder verslagen af en de heilige man keerde volledig als overwinnaar naar zijn cel terug. Want doordat hij toen zijn lichaam, om het af te straffen, zo'n hevige kou liet lijden, doofde hij de gloed van zijn begeerlijkheid zozeer uit dat hij iets dergelijks nooit meer heeft ondervonden. Terwijl dit plaatsvond, was het wassende maan en een broeder die op dat moment aan het bidden was, had alles gezien. Toen de man Gods er later achter kwam dat die broeder 's nachts getuige van die gebeurtenis was geweest, vertelde hij hem het hele verloop van die bekoring. Daarna verbood hij hem nadrukkelijk ooit ook maar iets van wat hij gezien had, aan een ander te vertellen, zolang als hijzelf nog in leven was. top
5. Maar hij leerde zijn broeders niet alleen dat ze hun vleselijke lusten moesten uitroeien en hun begeerten dienden te bedwingen; ook was het zaak, verklaarde hij, hun uitwendige zintuigen met de grootste waakzaamheid in het oog te houden, want daarlangs krijgt de dood toegang tot de ziel. In dit verband beval hij hun er vooral voor te zorgen vertrouwelijke omgang met vrouwen, gesprekken met haar en haar aanblik - die voor velen de eerste stap is naar de ondergang - uit de weg te gaan. Hij was ervan overtuigd, verzekerde hij, dat iemand die geestelijk nog niet rijp was, daardoor gebroken zou worden en dat een sterke geest er vaak zwakker door werd. Voor de meest beproefden was het misschien wel mogelijk in de omgang met vrouwen niet onder haar invloed te komen, maar anderen konden, naar hij zei, evengoed proberen, zoals de heilige Schrift zegt (Spr 6,28), op vurige kolen te lopen zonder hun voetzolen te branden. Zelf had hij zijn ogen er in die mate aan ontwend naar een vrouw te kijken dat hij, zoals hij eens tot een gezel zei, er zo goed als geen enkele van gezicht kende. Hij was immers van mening dat het niet veilig was het beeld van haar uiterlijk in zich op te nemen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat óf de altijd smeulende vonk van de onderdrukte begeerlijkheid weer tot leven werd gewekt, óf de heldere glans van een kuise geest werd besmeurd. Hij verzekerde ook dat ieder gesprek met een vrouw zonde was van je tijd, behalve wanneer ze wilde biechten of het om een korte onderrichting ging; dan was het immers dienstig voor haar geestelijk heil en in overeenstemming met de eerbaarheid. 'Wat voor zaken kan een kloosterling te bespreken hebben met een vrouw', zei hij, 'wanneer ze niet om de heilige biecht vraagt of een raad wil hebben hoe ze beter kan gaan leven? Wanneer je te zeker bent van jezelf, ben je te weinig op je hoede voor de vijand. En als de duivel bij een mens ook maar een haartje het zijne kan noemen, laat hij dat heel gauw uitgroeien tot een balk.' top
6. In nietsdoen zag hij verder de troebele kweekplaats van alle slechte gedachten. Hij vermaande zijn broeders dan ook zo goed als ze konden, lediggang te vermijden. Door zijn voorbeeld leerde hij hun hoe ze hun weerspannig en gemakzuchtig lichaam in hun macht moesten zien te krijgen door het voortdurend onder tucht te houden en nuttige arbeid te laten verrichten. Zijn lichaam noemde hij daarom ook 'broeder ezel'. Als een ezel moest je het immers zware lasten opladen en het er vaak met de zweep van langs geven; verder was wat armzalig voedsel meer dan genoeg om het op de been te houden. En Franciscus moest niet merken dat een broeder maar wat rondzwierf zonder zijn handen uit de mouwen te steken, en toch wilde profiteren van anderen door zijn deel aan tafel op te eisen. Dan meende hij hem met 'broeder vlieg' te moeten aanspreken, omdat zo'n broeder als een smerige vlieg, zonder zelf ooit iets goeds te doen, de vruchten van andermans noeste arbeid besmeurde en zich daardoor in aller ogen minderwaardig en verachtelijk maakte. Hij zei daarom een keer: 'Ik wil dat mijn broeders gestaag arbeid verrichten en zich in het zweet werken, opdat ze in hun lediggang geen verstrooiing zoeken in ongeoorloofde gedachten en gesprekken.' En hij wilde ook dat ze in evangelische zin het stilzwijgen zouden onderhouden, dat ze namelijk zich ten allen tijde van ieder nutteloos woorden zouden onthouden; ze zouden er immers op de oordeelsdag rekenschap van moeten afleggen. Wanneer hij dan ook een broeder aantrof die zich aangewend had er maar op los te praten, maakte hij hem heftige verwijten. Met klem verklaarde hij dat ingetogen zwijgzaamheid een bescherming was voor de reinheid van het hart en een niet geringe deugd; dood en leven lagen immers, zoals het boek van de Spreuken zegt (Spr 18,21), in de macht van de tong, en dat niet zozeer om de spijzen die ze te proeven krijgt, als om de woorden die ze spreekt. top
7. Maar hoezeer hij er ook zijn best voor deed zijn broeders tot een streng, verstorven leven te brengen, van een fanatieke gestrengheid die geen greintje mededogen kent en onbezonnen doordraaft, wilde hij niets weten. Op zekere nacht werd een van zijn broeders, die te streng had gevast, zo hevig door honger gekweld dat hij geen oog dicht kon doen. Toen de liefdevolle herder bemerkte dat de beproeving het hem toevertrouwde schaap te veel dreigde te worden, riep hij de broeder en haalde wat brood voor hem. Omdat hij de schaamte bij de broeder wilde wegnemen, nam hij er zelf eerst een stuk van en nodigde toen de ander vriendelijk uit met hem mee te eten. En zo gebeurde het. De broeder overwon zijn verlegenheid, begon te eten en was bijzonder verheugd om de omzichtige bezorgdheid waarmee de heilige vader hem geholpen had zijn lichamelijke instorting te boven te komen en hem tevens een niet gering stichtelijk voorbeeld gegeven had. De volgende morgen riep de man Gods zijn broeders bijeen en vertelde hun wat er die nacht gebeurd was. En vol liefde voegde hij er de bezorgde vermaning aan toe: 'Laat niet het eten dat ik gedaan heb, maar de liefde waarom het gebeurde, jullie tot voorbeeld zijn, broeders!' Daarna wees hij hun erop dat ze bij het streven naar een hecht deugdenleven altijd hun verstand moesten gebruiken en zich moesten laten leiden door hun voorzichtige bezonnenheid; ze moesten maat weten te houden, niet de maat die het lichaam als wenselijk voorspiegelt, maar zoals Christus, die in zijn allerheiligst leven een tastbaar voorbeeld van volmaaktheid was geweest, ze hun had voorgeleefd. top
8. Maar het is voor de mens, die nu eenmaal voortdurend belaagd wordt door de zwakheid van zijn lichaam, niet mogelijk het gekruisigde Lam zonder smet zó volmaakt te volgen dat hij zich niet meermalen door misstappen bezoedelt. Daarom liet de man Gods in een duidelijk voorbeeld overtuigend zien dat zij die vol zorg naar de vervolmaking van hun leven streven, zich iedere dag weer opnieuw in een stroom van tranen moet reinigen. Want hoe wonderbaarlijk gaaf en zuiver van hart en lichaam Franciscus ook reeds was, zonder ophouden stortte hij een vloed van tranen om vol berouw de ogen van zijn geest van iedere smet te zuiveren. Dat hij daardoor zijn lichamelijke ogen schade berokkende, deerde hem niet. Toen hij immers op de duur door het onophoudelijk wenen een zeer ernstige oogkwaal had opgelopen en zijn geneesheer hem de raad gaf geen tranen meer te storten als hij tenminste niet helemaal blind wilde worden, gaf de heilige man ten antwoord: 'Broeder arts, omwille van het licht van onze ogen, dat we gemeenschappelijk hebben met de vliegen, mogen we nooit, in hoe geringe mate dan ook, verhinderen dat het eeuwige licht in ons kan doordringen. We moeten nooit vergeten dat de weldaad van het licht van onze ogen een gave is die niet de geest ter wille van het lichaam ontvangen heeft, maar het lichaam ter wille van de geest.' Liever wilde hij immers het licht van zijn ogen verliezen dan, met onderdrukking van zijn verlangen Gods licht te zien, zijn tranen inhouden. Zij toch zijn het die de ogen van de geest helder maken, opdat ze God kunnen zien. top
9. Op een gegeven moment gaven zijn geneesheren hem de dringende raad en drongen er ook zijn broeders er nadrukkelijk bij hem op aan dat hij zich ter genezing van zijn oogkwaal met brandijzers zou laten behandelen. Gewillig stemde de man Gods erin toe; want behalve dat hij er iets heilzaams in zag voor zijn ogen, wist hij dat het ook pijnlijk was. Men liet dus een chirurg komen. Toen deze het brandijzer waarmee hij de behandeling zou uitvoeren, in het vuur legde, huiverde de dienaar van Christus eerst. Maar even later begon hij, in een poging zijn angstig lichaam te bemoedigen, het vuur als een vriend toe te spreken met de woorden: 'Broeder vuur, de Allerhoogste heeft je benijdenswaardig schoon gemaakt; bovendien maakte hij je sterk, edel en nuttig. Maar wees jij nu genadig jegens mij, wees hoffelijk! Ik smeek je machtige Heer, die je heeft geschapen, je hitte voor mij wat te willen temperen en ervoor te zorgen dat je wat minder fel brandt opdat ik je gloed kan verdragen.' Na dit gebed maakte hij over het witgloeiende ijzer, toen het in zijn buurt kwam, een kruisteken en wachtte verder onbevreesd af. Sissend droeg het ijzer diep in het zachte vlees en brandde dat langzaam vanaf het oor tot de wenkbrauwen. Toen de behandeling afgelopen was, vertelde de heilige zelf hoeveel pijn het vuur hem had gedaan. 'Prijs de Allerhoogste' zei hij tot zijn broeders, 'ik kan jullie immers echt naar waarheid zeggen dat ik de hitte van het vuur niet in het minst heb gevoeld en dat het mij ook niet de minste pijn heeft gedaan.' Toen keerde hij zich tot de geneesheer en zei: 'Wanneer het vlees nog niet genoeg gebrand is, begin dan nog maar eens opnieuw!' De geneesheer, die al veel had meegemaakt, stond stomverbaasd toen hij die geweldige geestkracht zag in dat zo zwakke lichaam. Hij zag er dan ook een wonder in en zei vol waardering tegen de broeders: 'Werkelijk, broeders, vandaag heb ik iets zeer wonderlijks gezien.' In die mate was de heilige man van zijn lichaam losgeraakt, zozeer was hij vergeestelijkt en één geworden met God, dat er een wonderbare eensgezindheid bestond tussen zijn lichaam en zijn geest, en dat zijn geest op zijn beurt even wonderbaarlijk volkomen afgestemd was op God. Krachtens goddelijke beschikking voegde de geschapen wereld, in onderdanigheid aan haar Schepper, zich dan ook op wonderbare wijze naar de wil van de heilige en onderwierp ze zich aan zijn macht. top
10. Bij een andere gelegenheid bijvoorbeeld, toen de dienaar van God in de kluizenarij van de heilige Urbanus zeer ernstig ziek was en voelde dat zijn krachten hem begaven, vroeg hij om een beker wijn. Toen men hem antwoordde dat er in heel de kluizenarij geen druppel wijn was die men hem kon geven, beval hij wat water te halen, maakte er, toen men hem dat gebracht had, een kruisteken over en zegende het. Onmiddellijk werd wat eerst zuiver water geweest was, een voortreffelijke wijn. Zo verkreeg de heilige man, omwille van de volkomenheid van zijn louter op God gericht, vergeestelijkt leven, de drank die de eenzaam gelegen kluizenarij hem in haar armoede niet had kunnen geven. Toen hij van de wijn gedronken had, begon zijn gezondheid zich terstond wonderlijk snel en voorspoedig te herstellen. Met recht mogen we in de dubbele verandering die zich voordeed - namelijk dat water een andere smaak kreeg en de gezondheid van de heilige zich terstond ten goede keerde, zodat zich in beide, in de drank en in degene die hem dronk, op wonderbare wijze een vernieuwing voltrok - een tweevoudig getuigenis zien dat de man Gods de oude mens volledig had afgelegd en zich met de nieuwe mens had bekleed. top
11. Maar niet alleen de geschapen wereld was Gods dienaar op zijn wenk dienstbaar, ook de Schepper zelf verwaardigde zich in zijn zorg voor hem telkens weer diens wensen in te willigen. Eens leed de man Gods aan meer kwalen tegelijk en was er nogal ernstig aan toe. Om zich wat op te vrolijken, kwam het verlangen bij hem op wat opwekkende muziek te horen. Toen echter bleek dat mensen hem fatsoenshalve onmogelijk die dienst konden bewijzen - er mocht eens wat van gezegd worden! - waren engelen zo gedienstig om aan het verlangen van de heilige men te voldoen. Op een nacht lag hij namelijk nog wakker en hield zich in zijn gedachten bezig met de Heer; opeens bracht een citer een wonderbaar welluidende en verrukkelijke melodie ten gehore. Er was niemand te zien, maar doordat de klanken afwisselend van verschillende kanten te horen waren, had het er alle schijn van dat er een citerspeler heen en weer liep. Al luisterend richtte de heilige Vader zijn geest op God en werd door die heerlijk klinkende melodie langzaamaan van zo'n zoete verrukking bevangen dat hij in een geheel andere wereld waande. Dit bleef ook voor zijn gezellen niet verborgen. Afgaande op bepaalde verschijnselen hebben ze trouwens herhaaldelijk kunnen vaststellen dat de man Gods zulke buitengewone en rijke vertroostingen van de Heer ontving dat hij, hoezeer hij het ook probeerde, niet altijd bij machte was ze geheel voor anderen verborgen te houden. top
12. Een andere keer was de men Gods om te preken met een gezel onderweg tussen Lombardije en het markgraafschap Treviso en bevonden ze zich in de buurt van de Po. Plotseling werden ze door een bijzonder donkere nacht overvallen. Omdat de tocht vanwege de duisternis, gezien ook de nabijheid van de rivier en de aanwezige moerassen, levensgevaarlijk werd, zei zijn gezel tot de heilige: 'Bid toch, Vader, dat we de dreigende gevaren ontkomen!' Vol vertrouwen antwoordde de man Gods hem: 'Wanneer God dat in zijn goedheid wil, is Hij machtig genoeg om deze diepe duisternis te verjagen en het voor ons voldoende licht te maken dat we onze weg kunnen zien.' De woorden waren nog niet verklonken of het werd om hen heen door goddelijk ingrijpen zo stralend helder licht dat ze, hoewel het overal elders pikdonker bleef, in dat heldere licht niet alleen de weg, maar ook veel andere dingen in hun omgeving goed konden onderscheiden. Dank zij het licht wisten ze hoe ze moesten lopen, en voelden ze zich innerlijk bijzonder gesterkt en getroost. Zo legden ze nog een aanzienlijke afstand af en kwamen tenslotte, onder het zingen van dank- en lofliederen ter ere van God, behouden op de plaats waar ze zouden verblijven. Denk er toch eens goed over na hoe wonderbaarlijk gelouterd, los van het aardse die man geweest moet zijn en hoe dicht hij in zijn deugdenleven bij God moet hebben gestaan, dat op zijn wens vuur zijn hitte matigde, water een andere smaak kreeg, engelen muziek voor hem maakten om hem te troosten en vanuit de hemel licht hem leidde op zijn weg! We moeten wel aannemen dat heel de geschapen wereld zich in dienst stelde van het gelouterde zinnenleven van de heilige man. top

HOOFDSTUK VI De nederigheid en gehoorzaamheid van Franciscus en de welwillendheid waarmee God hem tegemoet kwam

1. De man Gods had zich de nederigheid, die de beschermster is van alle deugden en tevens het sieraad ervan, in bijzondere mate eigen gemaakt. Wel was hij in werkelijkheid de helder lichtende weergave en het stralende voorbeeld van alle heiligheid, maar hij bleef zichzelf zien als louter zondaar. Met alle ijver legde hij er zich daarom op toe zijn leven te bouwen op de deugde van nederigheid en als een wijs bouwheer daarmee het fundament te leggen dat hem door Christus aangewezen was. Hij was immers gewoon te zeggen dat Gods Zoon juist daarom vanuit de hemel, waar Hij zich op geheimenisvolle wijze in de schoot van zijn Vader bevond, naar onze armzalige wereld was afgedaald, om als Leraar en Heer de mensen door woord en voorbeeld de nederigheid te leren. Om die reden probeerde de man Gods, waarachtig leerling van Christus als hij was, zichzelf als een verachtelijk en minderwaardig iemand te zien en wilde hij dat anderen hem eveneens zo zagen. Voortdurende bracht hij zich in herinnering dat de hoogste Leraar had gezegd: 'Wat verheven is in de ogen van de mensen, is een gruwel in de ogen van God (Lc 16,15).' En een gewoon gezegde van hem was ook: 'De mens is waard wat God in hem ziet, meer niet.' Hij vond het ook een bespottelijke dwaasheid zich door de mensen te laten prijzen en toejuichen en was blij wanneer men hem beschimpte, maar voelde zich droevig gestemd wanneer hem lof werd toegezwaaid. Hij wilde liever verwijten horen dan geprezen worden, omdat het eerste een aansporing is om je te verbeteren, maar het laatste je wel eens ten val zou kunnen brengen. Vanzelf werd hij vaak om zijn verdienstelijke heiligheid geprezen. Dan beval hij een broeder als tegenwicht hem danig te beschimpen en hem daardoor goed in te prenten wat voor een minderwaardig individu hij feitelijk was. En wanneer die broeder, zij het met tegenzin, hem dan een kinkel en een oplichter noemde, en hem voor domme, waardeloze kerel uitschold, dan was de vreugde op zijn gelaat te lezen en zei hij, innig verheugd in zijn hart: 'Dat de Heer je zegene, allerliefste zoon, je hebt de volle waarheid gezegd. Zulke dingen verdient de zoon van Pietro, de zoon van Bernardone te horen!' top
2. Om zich in de ogen van anderen verachtelijk te maken, geneerde hij zich ook niet openlijk voor heel het volk in zijn preken eigen fouten bekend te maken. Een keer had hij, toen hij ziek was, wat minder streng gevast omdat hij het voor het herstel van zijn gezondheid beter vond. Nauwelijks was hij evenwel weer wat op krachten gekomen of hij voelde er zich in oprechte verachting voor zichzelf toe geroepen zijn lichaam te schande te maken. 'Nee', zei hij bij zichzelf, 'het is toch al te gek dat de mensen denken dat ik vast, terwijl ik integendeel in het geheim het er goed van neem en me te goed doe aan vlees!' En voortgedreven door een vurig verlangen een daad van heilige nederigheid te stellen, ging hij op weg, riep op het plein van de stad Assisi de mensen bijeen en trok vervolgens met een groot aantal broeders die hij meegenomen had, in plechtige stoet de domkerk binnen. Daar liet hij zich een touw om de hals leggen, ontdeed zich van zijn kleren, op de lendendoek na, en gaf toen de broeders opdracht hem buiten voor aller ogen naar het stenen verhoog te voeren waarop gewoonlijk boosdoeners werden geplaatst om hun straf te ondergaan. Vervolgens ging hij het verhoog op en hield er, hoewel hij tengevolge van de derdedaagse koorts uiterst verzwakt was en het nog grimmig koud was ook, een hartstochtelijk felle preek. Met nadruk wees hij er zijn gehoor op dat ze hem in geen geval als een op zinnelijk genot bedachte gulzigaard diep dienden te verachten. De omstanders volgden dit ongewone, indrukwekkende gebeuren in stomme verbazing. Ze wisten echter maar al te goed hoe streng zijn levenswijze was, en daarom waren ze het erover eens - hoewel in hun hart diep ontroerd en tot vrome ingekeerdheid gebracht - dat een dergelijke daad van nederigheid eerder bewonderenswaardig dan navolgenswaardig was. Nu schijnt dit gebeuren inderdaad, evenals het waarschuwend optreden van de profeet (Jes 20,3), meer een symbolische betekenis te hebben gehad dan dat je het als een werkelijk voorbeeld ter navolging moet zien. Maar het blijft in ieder geval een staaltje van volmaakte nederigheid: de ware volgeling van Christus wordt erdoor op gewezen hoe hij vergankelijke loftuitingen moet verachten, de opgeblazenheid van hoogmoedige zelfverheerlijking dient te onderdrukken en eigen onwaarachtig optreden, waarbij hij zich anders voordoet dan hij is, aan de kaak behoort te stellen. top
3. Overigens was de man Gods bij veel wat hij deed erop bedacht zo te handelen dat de buitenwereld in hem een onbetekenende nietsnut zou zien, maar hij zich innerlijk een steeds heiliger gezindheid eigen maakte. In dit verband deed hij er zijn uiterste best voor de gaven die God hem schonk, diep in zijn hart verborgen te houden. Hij wilde niet de kans lopen dat hem hierom lof toegezwaaid zou worden, omdat dit een aanleiding zou kunnen zijn dat hij zou vallen. Door zijn omgeving werd hij nogal eens om zijn heiligheid gelukkig geprezen, maar zijn reactie was hij dan: 'Denk er toch aan dat ik nog altijd zonen en dochters kan krijgen. Prijs me niet alsof me niets meer kan overkomen! Nooit moet je trouwens iemand prijzen zolang het niet zeker is hoe het met hem is afgelopen.' Dat zei hij tot degenen die hem prezen. Maar tot zichzelf zei hij: 'Als de Allerhoogste aan een misdadiger zoveel gegeven had als aan jou, zou die veel dankbaarder zijn dan jij, Franciscus!' En dikwijl zei hij tot zijn broeders: 'Op iets dat ook een zondaar kan doen, mag niemand zich verheffen, zich ten onrechte vleiend met de gedachte dat hij iets bijzonders presteert. Vasten, bidden, zich berouwvol op de borst kloppen, zich tuchtigen en versterven, dat alles kan een zondaar ook. Wat hij alleen niet kan, is trouw blijven aan zijn Heer. Daarom moeten wij onze roem juist daarin stellen dat we de Heer de Hem toekomende eer brengen, Hem trouw dienen en Hem toeschrijven wat Hij ons wil geven.' top
4. De heilige Vader was er verder ook, zoals de zakenman van het evangelie, op uit meervoudige winst te maken en heel de hem ter beschikking staande tijd om te zetten in verdiensten. Hij had er daarom een afkeer van om overste te zijn en te bevelen en wilde liever als onderdaan gehoorzamen. En toen hij afstand deed van zijn ambt als minister generaal, vroeg hij zich een gardiaan om aan hem in alles onderdanig te zijn. Hij verzekerde dat de heilige gehoorzaamheid zo overvloedig vruchtbaar was dat er voor hen die zich daaraan onderwierpen, geen moment van hun levenstijd zonder voorbijging. Vandaar dat hij zich ook had aangewend gehoorzaamheid te beloven aan de broeder met wie hij gewoonlijk op tocht ging, en zich daaraan ook te houden. Eens zei hij tot zijn gezellen: 'Een van de genadegaven die God mij in zijn goedheid geschonken heeft, is deze: wanneer ze mij als gardiaan een novice zouden geven die pas één uur bij ons, dan zou ik hem even nauwgezet gehoorzamen als de oudste en meest ervaren broeder. Een onderdaan moet in zijn overste niet de mens zien', zei hij, 'maar Hem omwille van wie hij aan die overste ondergeschikt is. En hoe onbeduidender een overste is, des te groter welgevallen vindt de Heer in de nederige onderworpenheid van die hem gehoorzaamt.' Een keer werd hem de vraag gesteld: wanneer kon je feitelijk van iemand zeggen dat hij werkelijk gehoorzaam was? Als vergelijkend voorbeeld wees de man Gods toen op het lichaam van een dode. 'Neem eens een dood lichaam op', zei hij, 'en plaats het waar je maar wilt. Je zult het niet zien tegenstribbelen wanneer je het verplaatst; je zult het niet horen mopperen over de plaats waar je het legt, en het zal niet protesteren wanneer je het op een gegeven moment links laat liggen. Zet je het op een zetel, dan zal het zijn ogen niet opheffen, maar naar de grond blijven kijken; en wanneer je het op purper neerlegt, ziet het er tweemaal zo bleek uit. Zo is het ook met iemand die echt gehoorzaam is. Zo iemand zoekt niet de reden te achterhalen waarom hij verplaatst wordt; hij bekommert zich er niet om waar men hem huisvest, en dringt ook niet op verplaatsing aan. Wordt hij verheven tot een ambt, dan behoudt hij zijn gewone nederigheid, en hoe meer men hem eert, des te meer acht hij het onverdiend.' top
5. Op een keer zei hij tegen zijn gezel: 'Ik zie in mijzelf geen echte Mindere Broeder, als het met mij niet gesteld is zoals ik nu ga beschrijven. Kijk, omdat ik overste ben van de broeders, ga ik naar een kapittel, spreek daar de broeders toe en vermaan hem. Veronderstel nu eens dat die broeders, wanneer ik daarmee klaar ben, tegen mij beginnen te protesteren en zeggen: 'Jij daar, je hoort niet bij ons thuis, want je bent een ongeletterd man, je kunt niet behoorlijk spreken, je hebt niet de minste opleiding genoten en je bent maar een simpele ziel.' Het komt tenslotte zover dat ik, door allen veracht, onder beschimpingen wordt weggejaagd. Wanneer ik dan die woorden niet zal aanhoren zonder een spier op mijn gezicht te vertrekken, zonder iets van mijn geestelijke blijheid te verliezen, en niet blijf vasthouden aan mijn voornemen heilig te worden, ik zeg je, dan ben ik geen echte Mindere Broeder.' En hij liet erop volgen: 'Wanneer je overste bent, is er gevaar dat je valt; word je geprezen, dan sta je aan de rand van een afgrond; maar ben je nederig onderdaan, dan vergaar je winst voor je ziel. Waarom zijn we toch eigenlijk meer op gevaren uit dan op winst, terwijl we de tijd van ons leven gekregen hebben om winst te maken?' Verder wilde Franciscus, zelf een voorbeeld van nederigheid, ook uitdrukkelijk dat zijn broeders 'Mindere Broeders' zouden heten en dat de oversten in zijn orde 'dienaren' zouden worden genoemd. Tot deze naamgeving kwam hij vooreerst omdat hij woorden uit het evangelie (Mt 25,45), dat hij immers beloofd had te zullen onderhouden. Maar ook was hij van mening dat alleen al die naam zijn volgelingen er duidelijk aan zou herinneren dat ze juist om de nederigheid te leren, bij Christus in de leer waren gegaan. Toen Christus immers, de leermeester bij uitstek in de nederigheid, zijn leerlingen de volmaakte nederigheid wil bijbrengen, zei Hij: 'Wanneer een van jullie de meerdere wil worden, laat hij dan jullie dienaar zijn; en wil een van jullie de eerste zijn, hij zij jullie knecht (Mt 20,26-27).' Ook stelde de heer van Ostia, de beschermer van de Orde van de Mindere Broeders, die zich bijzonder voor haar belangen inzette en die later - in overeenstemming met de voorzeggingen van de heilige man - bekleed werd met de verheven waarde van het pausschap onder de naam Gregorius IX, Franciscus eens de vraag of hij goed zou vinden dat zijn broeders bevorderd werden tot kerkelijke waardigheden. het antwoord dat hem gegeven werd, was: 'Heer, juist daarom heten mijn broeders Mindere Broeders, opdat ze niet de vermetele trots zouden hebben meerderen te willen worden. Als u werkelijk wil dat ze in Gods Kerk vruchtbaar werken, zorg er dan voor dat ze in de omstandigheden blijven die hun roeping van hen vraagt, en laat hen onder geen voorwaarde opklimmen tot kerkelijke waardigheden!' top
6. Zowel voor zichzelf als voor zijn ondergeschikten verkoos de man Gods dus de nederigheid boven ieder eerbetoon. Daarom keurde God, die voor werkelijk nederige mensen een grote liefde koestert, hem hogere eer waardig, zoals een broeder, een bijzonder deugdzaam en vroom man, in een hemels visioen heeft mogen zien. Toen de broeder dit visioen kreeg, bevond hij zich in gezelschap van de man Gods. Samen met hem was hij een verlaten kerk binnengegaan en was daar in vurig gebed verzonken. Opeens raakte hij in vervoering en zag in de hemel een groot aantal zetels, waaronder er één was die in pracht de andere verre overtrof. Die zetel was versierd met kostbare edelstenen en straalde van een verblindende glans. De broeder verbaasde zich over de stralende schoonheid ervan en begon zich wat nieuwsgierig af te vragen wie toch eens op die troon zou mogen zetelen. Toen hoorde hij een stem hem zeggen: 'Die zetel heeft ooit aan een van de gevallen engelen toebehoord en wordt nu vrijgehouden voor de nederige Franciscus.' Toen de broeder na verloop van tijd uit die vervoering weer tot zichzelf was gekomen, liep hij, toen de man Gods de kerk verliet, gewoon met hem mee. Ze gingen verder en spraken, terwijl ze voortliepen, met elkaar over God. Maar de broeder kon zijn visioen niet vergeten en op een gegeven moment vroeg hij de heilige langs zijn neus weg wat deze nu feitelijk van zichzelf dacht. De nederige dienaar van Christus gaf hem toen ten antwoord; "Ik vind mezelf de grootste van de zondaars.' En toen de broeder er tegenin ging en zei dat hij dat onmogelijk kon zeggen of denken zonder zijn geweten geweld aan te doen, voegde de man Gods eraan toe: 'Als een hoe groot misdadiger dan ook van Christus evenveel barmhartigheid ondervonden had als ik, zou hij, denk ik, veel dankbaarder zijn dan ik.' Dit wonderbaarlijk nederige antwoord overtuigde de broeder van de waarachtigheid van het visioen dat hij gezien had. Hij zag in dat, in overeenstemming met het getuigenis van het evangelie, iemand die waarlijk nederig is, door God verheven wordt tot de stralende heerlijkheid die Hij de hoogmoedigen ontneemt en ontzegt. top
7. Een andere keer was de man Gods in een verlaten kerkje in Monte Casale in de provincie Massa aan het bidden, toen hij de ingeving kreeg dat er in dat kerkje nog relikwieën waren. Hij was er zeer bedroefd over dat daaraan blijkbaar reeds lange tijd de verschuldigde eerbewijzen onthouden waren, en gaf daarom zijn broeders opdracht ze eerbiedig over te brengen naar hun eigen verblijf. Om de een of andere reden moest hij zelf echter ergens anders heen en de zonen, die niet meer aan de opdracht van hun Vader dachten, lieten alles zoals het was; ze stelden uit onachtzaamheid de verdienstelijke daad van gehoorzaamheid niet. Op zekere dag wilden ze de heilige geheimen vieren. Ze haalden de altaardoek van het altaar af en zagen daar tot hun grote verbazing een aantal wonderbare beenderen, die een heerlijke geur verspreidden. Het waren de bewuste relikwieën, die niet door mensenhand, maar door een wonderlijk ingrijpen van God daarheen gebracht waren. Kort daarop kwam de godgewijde man terug en begon hij nauwgezet na te gaan of zijn broeders de opdracht aangaande de relikwieën ook hadden uitgevoerd. Omdat de broeders toen nederig hun schuld bekenden en eerlijk opbiechtten dat ze de gegeven opdracht zorgeloos hadden verwaarloosd, werd hun wel een boete opgelegd, maar werd het hun tevens vergeven. En de heilige man zei: 'Gezegend zij de Heer, mijn God, die zelf heeft willen doen wat jullie hadden moeten doen.' Denk eens goed na over de zorg die God in zijn voorzienigheid blijkt te hebben voor het stoffelijke dat van ons overblijft, en probeer je er een voorstelling van te maken hoe bijzonder waardevol de nederige Franciscus in de ogen was van God! Terwijl de mens niet gehoorzaamde aan het bevel van de heilige, gaf God immers al gehoor aan zijn wens. top
8. Toen Gods dienaar op zekere dag in Immola gekomen was, ging hij naar de bisschop van de stad en vroeg hem nederig toestemming de bevolking bijeen te mogen roepen voor een preek. Maar nors antwoordde de bisschop hem: 'Dat is niet nodig, broeder, ik preek zelf voor mijn mensen en daar hebben ze genoeg aan.' In ware nederigheid boog Franciscus het hoofd en ging weg. Maar een klein uur later kwam hij weer bij de bisschop binnen. De bisschop was daar nogal verstoord over en vroeg hem wat hij nu weer te vragen had. Toen antwoordde Franciscus ootmoedig op bescheiden wijze: 'Heer, wanneer een vader zijn zoon langs de ene deur het huis uitstuurt, moet die door de andere weer binnenkomen.' Tegen een dergelijke nederigheid kon de bisschop niet op; hij begon te lachen, omarmde de man Gods en zei: 'Ik geef jou en al je broeders hierbij algemeen verlof in het vervolg in mijn bisdom te preken. Dat heeft je heilige nederigheid wel verdiend.' top
9. Op een van zijn tochten kwam de heilige in de buurt van Arezzo, dat op dat moment door een hevige burgeroorlog geteisterd werd. Het was zover gekomen dat de stad op het punt stond zichzelf te gronde te richten. De heilige nam zijn intrek ergens in de voorstad. Op een gegeven moment zag hij vandaar een troep duivels boven de stad juichend heen en weer springen; ze hitsten de burgers, die volkomen buiten zinnen waren en niet meer wisten wat ze deden, op om elkaar af te slachten. Omdat de man Gods die opruiende geesten in de lucht wilde verjagen, riep hij broeder Silvester, een man met de eenvoud van een duif, en stuurde hem als zijn heraut vooruit naar de stad met de woorden: 'Ga tot voor de poort van de stad en beveel die duivels, in naam van God, op gehoorzaamheid dat ze zo snel mogelijk verdwijnen.' Gehoorzaam als hij was, haastte de broeder zich het bevel van zijn Vader ten uitvoer te brengen; terwijl hij een loflied zong ter ere van de Heer, kwam hij bij de poort van de stad en begon met krachtige stem te roepen: 'In naam van de almachtige God en op bevel van zijn dienaar Franciscus, luister goed, jullie duivels! Verdwijn zo gauw als jullie kunnen, uit deze stad!' Onmiddellijk keerde de rust in de stad terug. De partijen verzoenden zich met elkaar en gezamenlijk regelden de burgers opnieuw in alle rust en bezonnenheid de wederkerige rechtsverhoudingen. Nadat immers de ban van de duivelse, tot razernij opzwepende hoogmoed, die als een magische, ondoordringbare cirkel om de stad gelegen had, doorbroken was, kreeg de wijsheid van de arme, in de persoon van de nederige Franciscus, de overhand; ze herstelde de vrede en redde de stad. Om de hoge graad waarin hij zich de moeilijke deugd van nederigheid en gehoorzaamheid had eigen gemaakt, had hij zo'n overwicht en macht over die oproerige, verderf zaaiende geesten gekregen dat hij in staat was hun woeste onbeschaamdheid neer te slaan en een einde te maken aan hun brutale gewelddadigheden. top
10. En nu is het wel zo dat trotse duivels op de vlucht gaan voor de verheven deugden van hen die waarlijk nederig zijn; maar, zoals de Apostel Paulus over zichzelf schrijft en Franciscus aan den lijve ondervonden heeft, soms laat de barmhartige God ook toe dat ze zijn dienaren mishandelen. Dan wil Hij hen helpen hun nederigheid te bewaren. De heilige Franciscus werd eens door Leo, kardinaal van de Santa Croce, uitgenodigd enige tijd in Rome bij hem te logeren. Omdat de heilige man een grote achting had voor de kardinaal en hem zeer genegen was, stemde hij er gewillig in toe. De eerste nacht dat hij daar verbleef, wilde hij zich na zijn gebed te ruste begeven. Maar opeens kwam er een troep duivels opdagen die een heftige aanval begon op de ridder van Christus. Ze sloegen hem langdurig en onbarmhartig met zwepen en lieten hem tenslotte halfdood liggen. Toen ze eindelijk weg waren, riep de man Gods zijn gezel. Hij vertelde hem alles wat er gebeurd was, en voegde eraan toe: 'Ik denk, broeder, dat die duivels - die immers alleen maar kunnen doen wat God hun in zijn voorzienigheid toestaat - daarom zo gewelddadig tegen mij tekeer zijn gegaan, omdat mijn verblijf aan het hof van machthebbers geen goed voorbeeld geeft. Wanneer mijn broeders, die in armelijke kloosters gehuisvest zijn, horen dat ik bij kardinalen logeer, gaan ze misschien wel denken dat ik me in wereldse aangelegenheden laat verstrikken, me feestelijk laat onthalen en het er maar goed van neem. Ik vind daarom dat je, wanneer je zoals ik een goed voorbeeld moet geven, er beter aan doet vorstenhoven te vermijden en nederig je onderdak te zoeken bij onbetekenende mensen en bij hen in armelijke huizen te verblijven. Op deze wijze zou je hen die armoede en ontbering te verduren hebben, kunnen bemoedigen en sterken, omdat je dan immers hetzelfde ondergaat als zij.' De volgende morgen gingen ze dus naar de kardinaal, verontschuldigden zich en namen afscheid van hem. top
11. De heilige man had zonder twijfel een gruwelijke afkeer van hoogmoed, waarin hij de oorsprong zag van alle kwaad, en een grote haat tegen ongehoorzaamheid, die volgens hem er de slechtste vrucht van was. Maar zijn waardering voor een nederig berouw was zeker zo groot. Het gebeurde eens dat men een broeder die iets gedaan had in strijd met de gehoorzaamheid, bij hem bracht om van hem zijn gerechte straf te krijgen. Toen de man Gods echter bij die broeder duidelijke tekenen zag van een oprecht gemeend berouw, voelde hij de neiging bij zich opkomen hem omwille van zijn nederigheid dadelijk te vergeven. Hij wilde evenwel voorkomen dat de gemakkelijke wijze waarop dan vergiffenis geschonken zou worden, voor anderen mogelijk een aanleiding zou zijn om gemakkelijker te misdoen. Daarom beval hij een van de broeders die broeder zijn kap af te nemen en die midden in de vlammen te gooien. Dat zou voor allen een waarschuwend voorbeeld zijn op welke wijze en hoe zwaar ongehoorzaamheid diende gestraft te worden. Toen de kap enige tijd in het vuur gelegen had, liet hij haar er weer uithalen en aan de broeder, die zijn straf ootmoedig onderging, teruggeven. En je zou het haast niet geloven! Ze haalden de kap midden uit het fel brandende vuur en er was geen spoor van verbranding te zien. Door dit ene wonder maakte God dus opmerkzaam op de macht van de heilige, maar beval Hij tevens de nederige bereidheid tot berouwvoller boete aan. Terecht menen we de nederigheid van Franciscus tot leidraad van ons leven te moeten nemen. Op aarde bleek zij immers reeds zo wonderbaarlijk verheven en invloedrijk te zijn dat ze God ertoe bracht aan een wens van de heilige man te voldoen, een mens van gezindheid deed veranderen, aan het onbeschaamde optreden van duivels door een bevel paal en perk stelde en alleen reeds door een wenk de vraatzucht van het vuur beteugelde. De nederigheid is voorwaar bij uitstek een deugd die degenen die zich haar eigen gemaakt hebben, hoog verheft en die, omdat zij allen bescheiden en eerbiedig benadert, door allen ook terecht met eerbied benaderd wordt. top

HOOFDSTUK VII Franciscus' liefde voor de armoede en wonderbare wijze waarop God in noodgevallen ingreep

1. Talrijk waren de genadegaven die de gulle Gever Franciscus had geschonken. Maar door een bijzondere uitverkiezing was het de liefde voor de allerhoogste armoede, waardoor Hij hem deed komen tot de rijkdom: in heilige onbevangenheid, los van het aardse, geheel op te gaan en te leven in God. Omdat de heilige man wist hoe vertrouwelijk Gods Zoon met de armoede was omgegaan, en zag hoe ze in bijna heel de wereld verstoten en op de achtergrond geraakt was, stelde hij zich ten doel haar in een eeuwige liefde met zich te verbinden en haar tot zijn bruid te nemen. En hierin ging hij z¢ver dat hij er niet tevreden mee was terwille van haar zijn vader en moeder te verlaten; om haar gooide hij alles wat hij maar zou kunnen bezitten, van zich af. Niemands begeerte naar goud en bezit was groter dan zijn verlangen arm te zijn, en niemand kon, hoe bezorgd hij ook was zijn schatten te behouden, zich in bezorgdheid meten met hem, waar het ging om het behouden van die evangelische parel. En nooit kwetste hem iets dieper dan wanneer hij bij zijn broeders iets zag dat niet volkomen in overeenstemming was met de heilige armoede. Wat hemzelf betreft, vanaf het begin van zijn kloosterleven tot aan zijn dood bestond zijn hele rijkdom werkelijk slechts uit een enkel habijt, een koord en een lendendoek, en daarmee was hij tevreden. Vaak haalde hij zich onder tranen de armoede van Jezus Christus en Diens moeder voor de geest. Hij verzekerde dat deze deugd juist daarom de koningin van de deugden was, omdat ze zo uitzonderlijk stralend bij de Koning van de koningen en Diens koninklijke Moeder aan het licht was getreden. Tijdens een kapittel vroegen de broeders hem eens door welke deugd je het zekerst Christus' vriendschap kon winnen. Hij antwoordde, als gaf hij een hartsgeheim prijs: 'Weet, mijn broeders, dat de armoede een heel bijzondere weg is tot de zaligheid. Je zou ze de voedingsbodem van de nederigheid en de wortel van de volmaaktheid kunnen noemen. Veelvoudig zijn de vruchten die ze voortbrengt, al blijven die verborgen. Zij is immers de in de akker verborgen schat van het evangelie waarvoor je alles wat je bezit, moet verkopen om hem in bezit te krijgen, en in vergelijking waarmee je alles wat je niet kunt verkopen, dient te verachten.' top
2. 'Als iemand haar in de meest volmaakte vorm wil beoefenen', zei hij, 'is het voor hem niet genoeg alleen maar af te zien van de zakelijke bedachtzaamheid waarmee de wereld te werk pleegt te gaan; in zekere zin moet hij zich ook losmaken van zijn geestelijke vorming en ontwikkeling. Eerst wanneer hij ook dit bezit opgegeven heeft, staat hij onbelemmerd open voor het machtig werken van de Heer en is hij in staat zich werkelijk naakt in de armen te werpen van de Gekruisigde. Je hebt je immers niet volledig van de wereld afgekeerd als je jezelf in het diepst van je hart nog de weelde veroorlooft er een eigen gedachtewereld voor jezelf op te houden.' In de talrijke gesprekken die hij met zijn broeders over de armoede hield, wees hij hun dikwijls op dit woord ui de heilige Schrift: 'De vossen hebben hun holen en de vogels in de vrije lucht hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets om zijn hoofd op neer te leggen (Lc 9,58).' Om die reden hield de man Gods zijn broeders voor dat ze als echte armen voor zich armelijke hutten moesten bouwen. En die dienden ze dan te bewonen, niet alsof ze hun eigendom waren, maar als vreemdelingen en pelgrims die bij anderen introkken. 'Want', zei hij, 'het eigene van een pelgrims is juist dat ze hun intrek nemen onder het dak van een ander, vurig verlangen hun vaderland te bereiken en telkens vreedzaam weer verder trekken.' Meer dan eens gaf hij ook opdracht reeds gebouwde huizen af te breken of beval hij de broeders eruit weg te trekken. Dat kon zijn omdat zo'n huis als eigendom van de broeders werd gezien of te kostbaar was ingericht. De armoede was, naar zijn zeggen, het fundament van de orde. Op haar rustte in eerste instantie het hele bouwwerk, en wel in die mate dat het van haar afhing of de orde overeind bleef of in elkaar zakte. Hield men zich trouw aan de armoede, dan hield het ordesgebouw stand en bleef staan, maar werd de armoede ondermijnd, dan stortte het helemaal ineen. top
3. In verband hiermee verklaarde hij, zoals een openbaring hem geleerd had, dat iemand die in de orde zijn intrede wilde doen, moest beginnen met dit woord van het evangelie in praktijk te brengen: 'Als je volmaakt wil zijn, ga dan eerst alles verkopen wat je bezit, en geef het aan de armen (Mt 19,21).' Zo iemand liet hij daarom eerst dàn in hun gemeenschap toe als hij zich van heel zijn bezit had losgemaakt en niets meer voor zichzelf behield. Behalve dat het zo door het evangelie was gezegd, zou ook het houden van een soort eigen bezit anderen ergernis kunnen geven. Toen dan ook in het markgraafschap Ancona iemand eens aan hem vroeg in de orde opgenomen te worden, antwoordde de heilige man, die men met recht de aartsvader van de armen mag noemen: 'Als je werkelijk bij de armen van Christus wil aansluiten, ga dan eerst alles wat je bezit uitdelen aan de armen van de wereld!' Nadat de man dat gehoord had, ging hij op weg en gaf uit liefde voor zijn eigen vlees en bloed alles aan zijn verwanten, maar de armen kregen niets. Weer bij de heilige teruggekomen, vertelde hij deze wat hij had gedaan, maar kreeg toen het harde verwijt te horen: 'Ga je eigen weg maar, broeder vlieg, want je familie en je verwanten heb je nog helemaal niet verlaten. Hun heb je al je bezittingen gegeven, maar daarmee heb je de armen van de wereld bedrieglijk onthouden, waar ze recht op hadden. Je eerste daad was een puur wereldse daad en dat is toch wel een te wankele basis om een degelijk geestelijk leven op te bouwen.' De nog geheel in de wereld verstrikte man keerde dus naar de zijnen terug en vroeg zijn bezit weer op. Het aan de armen geven wilde hij nu eenmaal niet, en omdat juist dit gevraagd werd, liet hij al heel gauw zijn voornemen een geestelijk leven te gaan leiden, varen. top
4. Eens hadden de broeders in hun verblijfplaats bij de heilige Maria in Portiuncula zozeer gebrek aan alles dat ze hun medebroeders, als die bij hun kwamen, onmogelijk zelfs van het nodige konden voorzien. De plaatsvervanger van de man Gods ging daarom naar hem toe, vertelde hem van de nood waarin de broeders verkeerden, en vroeg hem verlof enige van de bezittingen die de novicen meebrachten, te bewaren. Wanneer de nood aan de man kwam, konden ze die dan te gelde maken en zich daarmee helpen. De man Gods was zich echter bewust van wat God van hem wilde, en gaf ten antwoord: 'Praat me er niet van, beste broeders, dat we ter wille van wie dan ook goddeloos tegen de regel zouden ingaan! Ik heb liever dat je het altaar van de heilige Maagd leeghaalt wanneer de nood je ertoe dwingt, dan dat je ook maar in iets, hoe gering dan ook, in strijd handelt met je gelofte van armoede en je niet aan het evangelie houdt. Geloof me, de heilige Maagd ziet liever dat we de raad van het evangelie volmaakt volgen en haar altaar van zijn sieraden beroven, dan dat we ons niet houden aan de raad van haar Zoon die we beloofd hebben te zullen onderhouden, ook al sparen we daarmee haar altaar.' top
5. Op een tocht met een metgezel door Apulië was de man Gods eens in de buurt van Bari, toen hij op de weg een grote beurs zag liggen, door de volksmond geldzak genoemd. Ze scheen geheel gevuld te zijn met muntstukken. Zijn gezel maakte de arme van Christus er opmerkzaam op en drong er nadrukkelijk bij hem op aan de beurs te laten oprapen en het geld onder de armen te verdelen. De man Gods weigerde dat echter beslist en verzekerde dat ze bij het vinden van die beurs te maken hadden met een list van de duivel. Wat de broeder hem aanried, zei hij, was geen verdienstelijke daad, maar iets zondigs. Het was immers niets anders dan het zich toeëigenen en weggeven van het bezit van een ander. Ze gingen dus verder en haastten zich om hun reisdoel te bereiken. Maar de broeder, misleid door wat hij ten onrechte voor naastenliefde hield, liet het er niet bij zitten. Hij bleef de man Gods met verwijten lastig vallen en deed het voorkomen alsof deze zich er in het geheel niet om bekommerde de armen in hun nood verlichting te brengen. Tenslotte gaf de zachtmoedige Vader in zoverre toe dat hij met hem naar die plaats terugkeerde, niet om die broeder zijn zin te geven, maar om de bedrieglijke streek van de duivel te ontmaskeren. Samen met de broeder en nog een jongeman, die ze onderweg tegenkwamen, weer bij die geldzak gekomen, verzonk de man Gods eerst enige tijd in gebed en beval daarna zijn metgezel de beurs op te rapen. Deze voelde toen een verlammende schrik zich van hem meester maken, want op de een of andere manier had hij er al een voorgevoel van dat er iets duivels ging gebeuren. Maar hij had het bevel nu eenmaal gekregen krachtens de heilige gehoorzaamheid. Hij overwon daarom zijn aarzeling en strekte de hand naar de beurs uit. En zie! Op hetzelfde moment schoot er een vrij grote slang uit te voorschijn, die daarop meteen weer verdween, met beurs en al. Dat maakte de broeder duidelijk dat hij door een duivel misleid was. Nadat de man Gods zo de bedrieglijke valstrik aan de kaak had gesteld, zei hij als commentaar tot zijn metgezel: 'Je ziet dus, broeder, dat voor Gods dienaren geld niets anders is dan een duivel en een giftige slang!' top
6. De volgende wondere gebeurtenis overkwam de heilige man toen hij om een dringende reden op weg was naar de stad Siena. In de uitgestrekte vlakte tussen Campiglia en San Quirico ontmoette hij drie arme vrouwen, die in gestalte, leeftijd en gelaatstrekken sprekend op elkaar leken; ze vereerden hem met de ongewone groet: 'Welkom zij Vrouwe Armoede!' In zijn waarachtige liefde voor de armoede werd de man Gods bij het horen van die groet door een onzegbare vreugde overweldigd. Het liefst zou hij immers willen dat de mensen hem altijd zouden groeten om wat die drie vrouwen in hem hadden gezien. Toen de vrouwen daarna opeens weer verdwenen en de broeders die hem vergezelden, wat dieper nadachten over de wonderlijke gelijkenis van de drie vrouwen, haar eigenaardige groet en de opvallende wijze waarop ze op hun weg gekomen waren en ook weer plotseling verdwenen, kwamen ze met recht tot de gevolgtrekking dat dit alles een geheimenisvolle betekenis had in verband met de heilige man. En zonder de minste twijfel mogen we ook wel aannemen dat die drie volkomen op elkaar gelijkende vrouwen die de man Gods op zijn weg tegemoet kwamen, hem zo ongewoon groetten en opeens weer verdwenen, er een aanduiding van waren dat de schoonheid van de evangelische volmaaktheid - zich in hen openbarend in kuisheid, gehoorzaamheid en armoede - ook in de heilige man even volmaakt in ieder van die deugden stralend aanwezig was. Wèl gaf hij er zelf de voorkeur aan zich te beroemen op het voorrecht van de armoede, die hij nu eens zijn moeder, dan weer zijn bruid en ook wel zijn meesteres noemde. In deze deugd verlangde hij overigens alle anderen te overtreffen, hoezeer die deugd zelf hem ook geleerd had zich als de minste van allen te beschouwen. Wanneer hij dan ook iemand zag die erbarmelijker gekleed ging dan hij, maakte hij zich terstond de bitterste verwijten en zag er een aansporing in zich minstens aan hem gelijk te maken. Dan trad hij als het ware met hem in het krijt, stak hij hem in armoede naar de kroon, vol angst door hem verslagen te worden. Op zekere dag ontmoette hij onderweg weer eens een arme. De man was zo goed als naakt en toen de heilige dat zag, keerde hij zich vol zelfverwijt tot zijn metgezel en zei klagend: 'De armoede van deze man geeft ons alle reden ons te schamen. Wij hebben immers als onze grote rijkdom uitdrukkelijk de armoede gekozen en kijk nu eens: in die arme man daar is ze stralender aanwezig dan in ons.' top
7. Vanwege zijn liefde voor de heilige armoede leefde de dienaar van de almachtige God liever van aalmoezen die hij van deur tot deur gevraagd had, dan van hem spontaan aangeboden giften. Het gebeurde wel eens dat hij door hogergeplaatste personen uitgenodigd werd, bij wie hij dan aan een overvloedig gedekte tafel de eregast zou zijn. In dergelijke gevallen ging hij eerst de nabijgelegen huizen af om bij de buren wat stukken brood te vragen. Daarna kwam hij dan, rijker geworden door de beoefening van de armoede, aan tafel. Op een dag was hij de gast van de heer van Ostia, die een bijzondere genegenheid koesterde voor de arme van Christus. Toen de man Gods ook nu weer vóór de maaltijd op aalmoezen uitgegaan was, beklaagde de bisschop er zich bij hem over dat hij hem te schande had gemaakt. Hoe had hij in 's-hemelsnaam kunnen gaan bedelen terwijl hij toch als gast aan zijn tafel zou aanzitten? Het antwoord van Gods dienaar hierop was: 'Ik heb u juist een grote eer bewezen, heer, omdat ik met wat ik gedaan heb, een machtiger Heer mijn eerbied heb betuigd. De Heer ziet immers met welgevallen op de armoede neer, heel bijzonder wanneer iemand uit vrije wil om Christus uit bedelen gaat. Ik wil deze koninklijke waardigheid, die onze Heer Jezus Christus, door zich vrijwillig arm te maken, ter wille van ons op zich genomen heeft om ons door zijn armoede te verrijken - en, als we werkelijk innerlijk aan het aardse onthecht zijn, tot koningen en erfgenamen van het hemelrijk te maken - onder geen voorwaarde prijsgeven voor de schijnrijkdom die u in leen gegeven is en waarvan u slechts korte tijd kunt profiteren.' top
8. Meer dan eens zei hij om zijn broeders tot het bedelen van aalmoezen aan te sporen: 'Vooruit, ga de straat op, broeders! Denk er toch aan dat de Heer de Mindere Broeders in deze eindtijd in de wereld geplaatst heeft opdat de uitverkorenen de gelegenheid zouden krijgen aan hen te volbrengen wat ze moeten doen om door de eeuwige Rechter genadig beoordeeld te worden. Dan zullen ze immers tot hun vreugde te horen krijgen: 'Al wat jullie gedaan hebt aan een van deze, mijn mindere broeders, dat hebben jullie aan Mij gedaan (Mt 25,40).' Hij was van mening dat het juist vanwege die uitspraak voor een Mindere Broeder bijzonder aantrekkelijk moest zijn te bedelen. Had de Leraar van de evangelische waarheid bij uitstek hem immers niet overduidelijk met name genoemd toen Hij sprak over de vergelding van de rechtvaardigen? Zelfs op de hoogste feestdagen was hij gewoon te gaan bedelen, wanneer de omstandigheden hem dat mogelijk maakten. Want, zei hij, bij degenen die in heiligheid arm waren, ging het woord van de profeet in vervulling: 'De mens eet brood van engelen (Ps 77,25).' Brood van engelen noemde hij voorwaar het brood dat de heilige armoede van deur tot deur verzamelt. Het wordt immers om de liefde van God, om wiens liefde het wordt gevraagd, op ingeving van de heilige engelen gegeven. top
9. Bij gelegenheid van het heilige Paasfeest verbleef de man Gods eens in een kleine kluizenarij die zover van de bewoonde wereld af lag dat hij zo goed als geen kans kreeg te gaan bedelen. Denkend aan de Heer, die juist op die dag aan de leerlingen op hun tocht naar Emmaus in de gestalte van een pelgrim verschenen was, vroeg hij zijn eigen broeders als een pelgrim en vreemdeling om een aalmoes. Nadat hij die ootmoedig in ontvangst genomen had, begon hij in gewijde bewoordingen zijn broeders erop te wijzen dat ze als pelgrims en vreemdelingen door de woestijn van de wereld moesten trekken en als echte Hebreeën, in nederige erkenning van eigen onmacht en met vertrouwen op God, voortdurend het Pascha van de Heer - dat wil zeggen de overgang vanuit deze wereld naar de Vader - dienden te vieren. En omdat hij bij het vragen van aalmoezen niet gedreven werd door de begeerte winst te maken, maar het uit vrije beslissing voor de Heer deed, scheen het alsof God, de Vader van de armen, op geheel eigen wijze zorg voor hem droeg. top
10. De volgende gebeurtenis had namelijk plaats toen de dienaar van de Heer, die doodziek in Nuceria te bed gelegen had, werd teruggebracht naar Assisi door officiële gezanten die de bevolking uit eerbiedige verering voor hem had gestuurd. Terwijl ze Christus' dienaar vervoerden, kwamen ze in een armelijk plaatsje, Satriano. Omdat het etenstijd was en het gezelschap honger had, probeerden de begeleiders van de heilige man er iets te eten te krijgen. Maar er was absoluut niets te koop en met lege handen keerden ze na hun tocht door het dorp terug. Toen zei de man Gods tot hen: 'Het is vanzelfsprekend dat jullie niets hebben kunnen krijgen. Jullie stellen immers meer vertrouwen in jullie vliegen - zo noemde hij geldstukken - dan in God. Gaan jullie nog maar eens terug langs de huizen, waar jullie op speurtocht geweest zijn, en vraag deze keer nederig om een aalmoes. Maar bied de mensen dan, in plaats van jullie geld, de liefde van God aan. En begaan jullie nu niet de fout er iets beschamends of minderwaardigs in te zien! De grote Gever van alles heeft immers in liefdevolle vrijgevigheid na de zondeval alles voor ons tot een aalmoes gemaakt en als aalmoes willen schenken, of we het nu waardig zijn of niet.' De ridders legden dus hun schroom af en gingen eenvoudigweg aalmoezen vragen. En voor Gods liefde kregen ze meer dan voor hun geld. Want de arme inwoners werden door de invloed van Gods genadevol werken door wat ze zagen, tot nadenken gebracht en gaven hun niet alleen wat ze hadden, maar boden ook gul hun diensten aan. Geld had in de behoeften van de ridders niet kunnen voorzien; de rijke armoede van Franciscus wist aan die behoeften te voldoen. top
11. In de tijd dat hij in de kluizenarij in de buurt van Rieti ziek lag, kwam een arts hem herhaaldelijk bezoeken om hem de nodige hulp te verlenen en hem bij te staan. Arm als hij was, kon de dienaar van Christus hem zijn diensten niet naar behoren vergelden. God wilde echter niet dat de arts zonder tastbare beloning bleef, en in zijn grote vrijgevigheid zorgde Hij er zelf voor hem, in plaats van zijn arme dienaar, voor zijn liefdevol dienstbetoon te belonen. In diezelfde tijd had de arts namelijk al zijn verdiensten ten koste gelegd aan een grondige verbouwing van zijn huis. Maar doordat er in een van de muren van boven tot onder een zeer wijde scheur was ontstaan, leek een totale ineenstorting nog maar een kwestie van dagen. Geen menselijke inspanning of vaardigheid bleek immers in staat er iets aan te doen en de instorting te voorkomen. De man zelf had echter een onbegrensd vertrouwen in de verdiensten van de heilige en vroeg daarom diens gezellen, gelovig overtuigd dat hij in zijn vertrouwen niet beschaamd zou worden, hem iets te geven dat de heilige man met zijn handen had aangeraakt. Na er langdurig om gevraagd te hebben, kreeg hij tenslotte een paar van diens haren. Die avond legde hij ze in de scheur van de muur. Toen hij de volgende morgen opstond, constateerde hij dat de scheur zich gesloten had en wel zó degelijk dat de relikwieën die hij erin gelegd had, er onmogelijk weer uit te halen waren. Doordat hij onverdroten zijn zorg gegeven had aan het bouwvallige lichaam van Gods dienaar, had hij tevens het gevaar bezworen dat zijn eigen huis zou instorten. top
12. Een andere keer wilde de man Gods zich naar een eenzaam liggend kloostertje begeven om er zich meer ongestoord aan de beschouwing te kunnen overgeven. Hij was nogal zwak en reed daarom op het ezeltje van een arme man. Het was volop zomer en de weg liep bergopwaarts. De man, die achter de dienaar van Christus aanliep, raakte door de lange tocht over de moeilijk begaanbare weg zeer vermoeid en riep, toen de brandende dorst hem te machtig werd en hij eronder dreigde te bezwijken: 'Broeder, ik sterf van de dorst, als ik niet meteen iets van iemand te drinken krijg.' Onmiddellijk liet de man Gods zich van zijn ezel glijden, knielde op de grond neer, hief zijn armen ten hemel en hield pas op met bidden toen hij de zekerheid had dat zijn gebed was verhoord. Toen beëindigde hij zijn gebed en zei tot de man: 'Ga gauw naar die rots toe; daar zul je stromend water vinden dat Christus juist in zijn barmhartigheid voor jou uit de rots te voorschijn heeft laten komen om je te drinken te geven.' Verbazingwekkende welwillendheid van God, die hem er zo gemakkelijk toe brengt te doen wat zijn dienaren Hem vragen! Dank zij het gebed van een heilige dronk een dorstig mens uit een rots en leste hij zijn dorst met een beker water uit zeer hard gesteente. Toch had men en vroeger nooit enig spoor van water gezien en, hoe nauwkeurig men er ook naar heeft gezocht, ook later heeft men er nooit iets van water kunnen vinden. top
13. In het verdere verloop van ons verhaal zullen we in ander verband nog moeten beschrijven hoe Christus om de verdiensten van zijn arme tijdens een zeetocht eens een voedselvoorraad vermenigvuldigd heeft. Voorlopig willen we ermee volstaan te vermelden dat de man Gods met een klein, hem geschonken aalmoes dagenlang een aantal zeelieden gevrijwaard heeft van de hongerdood. Overduidelijk wijst dit erop dat de dienaar van de almachtige God, zoals hij als een andere Mozes door zijn voorspraak water te voorschijn deed komen uit de rots, als een andere Eliseüs was, toen omwille van hem die levensmiddelen werden vermeerderd (2 Kon 4,1). Laten de armen van Christus zich daarom hoeden voor zelfs het kleinste gebrek aan vertrouwen! Want als de armoede van Franciscus meer dan toereikend en machtig bleek wonderlijk werkdadig te voorzien in de noden van degenen die hem hun hulp boden, en in staat te eten en te drinken te geven en het verlies van een huis te voorkomen waar geld onmachtig was gebleken, de terreingesteltenis zeker niets liet verwachten en menselijke vaardigheid en techniek tekort schoten, met hoeveel meer recht mogen zij dan rekenen op datgene wat volgens de gewone regels van Gods voorzienigheid voor allen bestemd is zonder onderscheid. Zo waar als een droge rots, zeg ik, op het woord van een arme overvloedig de dorst van een arme leste, zo waar zal ook niets meer op aarde weigeren gewillig hun van dienst te zijn die, omwille van de Schepper van alles, alles verloren hebben. top

HOOFDSTUK VIII De innig vrome godvrezendheid van Franciscus en de genegenheid die de redeloze schepselen hem toedroegen

1. De ware godvrezendheid, waarvan de Apostel zegt dat ze alvermogend is (1 Tim 4,8), had zozeer het hart van Franciscus vervuld en was zo diep in zijn innerlijk doorgedrongen, dat ze de man Gods uitsluitend voor zich scheen te hebben opgeëist. Deze deugd was het die hem, in vrome overgave van zichzelf, in gebed deed opgaan in God, hem door medelijden omvormde in Christus, hem in welwillende genegenheid deed meeleven met zijn evenmens en hem, door hem te verbroederen met alle schepselen, in zijn verhouding tot elk daarvan terugbracht tot de staat van de oorspronkelijke onschuld. Maar hoezeer hij zich ook tot al het geschapene aangetrokken voelde, heel bijzonder ging zijn genegenheid uit naar de door het kostbaar bloed van Jezus Christus vrijgekochte zielen. Wanneer hij zag dat ze zich door de zonde bezoedelden, had hij zo'n innig medelijden met hen dat hij iedere dag weer opnieuw als een moeder in Christus om hen barensweeën doorstond. En de voornaamste reden van zijn eerbied voor de bedienaren van Gods woord was dat zij, door de zondaars tot inkeer te brengen, voor hun gestorven broeder - voor Christus namelijk die voor de zondaars gekruisigd was - in liefdevolle bezorgdheid een nageslacht verwekten en daaraan in bezorgde liefde leiding gaven. Hij verzekerde dat een dergelijk werk van barmhartigheid de Vader van alle ontferming liever was dan welk offer dan ook, vooral wanneer men er zich voor inzette in een streven naar volmaakte liefde, zodat men meer probeerde te bereiken door zijn voorbeeld dan door zijn woord, meer door er vurig om te smeken dan door breedsprakige betogen. top
2. Hij vond daarom een predikant die in zijn preken niet zozeer erop bedacht was het heil van de zielen te bevorderen als wel geprezen te worden, of door een slecht leven vernietigde wat hij door de verkondiging van de ware leer probeerde op te bouwen, maar een beklagenswaardig mens. De voorkeur verdiende volgens hem een eenvoudige broeder die mogelijk niet vaardig was in het spreken, maar door zijn goed voorbeeld anderen uitdaagde ook het goede te doen. En aan het woord uit de heilige Schrift: 'Zij die onvruchtbaar was, heeft zeer velen voortgebracht (1 Kon 2,5)' gaf hij de volgende uitleg: 'De onvruchtbare vrouw is mijn arme, onbetekenende broeder die in de Kerk niet de officiële taak heeft zonen voort te brengen. Bij het oordeel zal hij echter de vader blijken van zeer veel zonen. De eeuwige Rechter zal hem immers degenen die hij nu door zijn stil gebed tot Christus bekeert, dan als zonen aanrekenen. En de tekst gaat verder: 'Zij die veel zonen heeft, zal verlept blijken.' Dat wijst erop dat de op ijdele roem bedachte, breedsprakige predikant die nu met trotse vreugde op vele zonen wijst als had hij ze door zijn voortreffelijk optreden zelf gewonnen, dan tot het inzicht zal komen dat hij bij hen niets het zijne kan noemen. top
3. Omdat hij in diepe genegenheid met heel zijn hart naar de redding van de zielen verlangde en hartstochtelijk daarvoor ijverde, voelde hij zich, naar hij zei, als door de heerlijkste geuren bedwelmd en met kostbare balsem gezalfd wanneer hij hoorde hoe zijn broeders, die zich overal ter wereld bevonden, een God welgevallig leven leidden, en vernam hoe daardoor vele mensen tot de weg van de waarheid gebracht werden. Bij het horen van dergelijke berichten was hij in zijn hart overgelukkig en overlaadde hij die broeders met de heerlijkste en meest waardevolle zegeningen omdat ze door woord en voorbeeld de zondaars tot de liefde van Christus wisten te brengen. Wanneer er echter broeders waren die de heilige orde schade berokkenden door een zondig leven, dan hadden ze van de heilige de zwaarste vervloekingen te verwachten. In zo'n geval zei hij: 'Dat door U, allerheiligste Heer, en hoor heel het hemelse hof en door mij, uw kleine dienaar, die broeders vervloekt mogen zijn die door hun slecht voorbeeld te schande maken en vernietigen wat U door heilige broeders van de orde hebt opgebouwd en nog altijd blijft opbouwen!' En zijn droefheid over de ergernis die door hun gedrag aan eenvoudige mensen gegeven werd, was zo vaak zo groot dat hij eronder meende te bezwijken, als hij niet door de bemoedigende troost van Gods goedertierenheid op de been gehouden was. Een keer was hij door slechte voorbeelden van broeders weer eens zeer in de war. Toen hij zich vol angst en met een beklemd hart tot de barmhartige Vader wendde en voor zijn zonen bad, kreeg hij van de Heer dit antwoord: 'Waarom, armzalig mensje, laat je je toch zo van de wijs brengen? Heb Ik je dan als herder over mijn orde aangesteld zonder dat je weet dat Ik haar voornaamste beschermer ben? Toen ik jou, een onbeduidend, simpel mensenkind, aanstelde, was het mijn bedoeling dat men juist daarom niet aan menselijke werkzaamheid zou toeschrijven wat Ik in jou tot stand zou brengen, maar uitsluitend aan Gods genade. Bedenk wel: Ik heb jullie geroepen, Ik zal jullie in stand houden en hoeden, en wanneer sommigen ten gronde gaan, zal Ik anderen in hun plaats stellen. En mochten die nu nog niet geboren zijn, dan zal Ik ervoor zorgen dat ze geboren worden. Door hoe grote schokken deze arme orde ook geteisterd zal worden, door mijn genade zal ze steeds overeind blijven en onherroepelijk blijven bestaan.' top
4. Ook in laster en kwaadspreken zag hij een ondeugd die zich vijandig keerde tegen de Bron van alle liefde en genade. Hij had er dan ook een even grote afkeer van als van de heer van een slang en van de gruwelijkste pest. Hij verzekerde dat ze een gruwel was in de ogen van de algoede God, omdat de lasteraar zich te goed doet aan het bloed van de zielen, nadat hij ze eerst met het zwaard van zijn tong heeft afgemaakt. Een keer hoorde hij een broeder de naam van zijn medebroeder zwart maken. Meteen keerde hij zich tot zijn plaatsvervanger en zei: 'Vooruit, zoek de zaak precies uit, en wanneer je tot de bevinding komt dat de beschuldigde broeder onschuldig is, straf de aanklager dan zo geducht dat zijn geval voor alleen een waarschuwend voorbeeld wordt.' Soms ook besliste hij dat men een broeder die een medebroeder in zijn goede naam had aangetast, zijn habijt moest afnemen. Hij was van mening dat zo iemand onmogelijk zijn ogen kon opheffen naar God, als hij er niet eerst naar best vermogen voor zorgde de ander in zijn eer te herstellen. 'De gewetenloosheid van lasteraars', zei hij, 'is groter dan die van rovers; en wel in die mate waarin de wet van Christus, die in de onderhouding van de liefde haar vervulling vindt, ons met klem op het hart drukt eerder bedacht zijn op het geestelijk heil van anderen dan op hun lichamelijk welzijn.' top
5. Bijzonder aangetrokken voelde hij zich dan ook tot degenen die op welke wijze dan ook lichamelijk te lijden hadden. Voor hen koesterde hij een wonderlijk, teergevoelig medelijden. Wanneer hij zag dat iemand gebrek leed of in nood verkeerde, bracht hij dat in de gevoelige liefde van zijn vroom hart immers meteen in verband met Christus. Zeker, de goedheid voor anderen was hem van nature eigen, maar de hem ingestorte liefde van Christus maakte deze dubbel zo groot. Zijn hart vloeide over van genegenheid wanneer hij met armen en zieken te maken kreeg. En wanneer hij ze niet metterdaad kon helpen, liet hij in ieder geval zijn liefde voor hen duidelijk blijken. Het gebeurde eens dat een arme op een nogal ongelegen moment een van de broeders om een aalmoes vroeg en deze hard tegen hem uitviel. Nauwelijks hoorde de liefdevolle vriend van de armen dit of hij beval die broeder zijn habijt uit te trekken, languit voor de voeten van die arme op de grond te gaan liggen en zich openlijk schuldig te verklaren. Nadat de broeder het bevel nederig had volbracht, voegde de Vader er vol tederheid aan toe: 'Telkens wanneer je een arme ziet, broeder, zie je als in een spiegel de trekken van de Heer en zijn arme Moeder. Bij zieken en lijdenden is dat precies hetzelfde. Zie in hen het lijden dat de Heer op zich heeft genomen!' Ook zelf zag hij, de meest op Christus gelijkende arme, in alle armen het beeld van Christus. Om die reden gaf hij hun, wanneer hij ze tegenkwam, niet enkel uit vrijgevigheid wat hij gekregen had - zelfs al was het voor zijn eigen onderhoud strikt noodzakelijk - maar ook omdat hij meende dat het als het ware hun eigendom was, en dat hij dus verplicht was het hun als zodanig terug te geven. Toen hij een keer uit Siena terugkeerde, kwam hij een arme tegen. Omdat de man Gods ziek was, droeg hij over zijn habijt een mantel. Enige ogenblikken bekeek hij vol medelijden de ellendige toestand waarin de man verkeerde. Toen zei hij tot zijn metgezel: 'Het enige wat we kunnen doen, broeder, is die arme zijn mantel geven; hij heeft er recht op. Die mantel hebben we immers te leen gekregen totdat we iemand zouden ontmoeten die armer is dan wij.' Omdat zijn metgezel maar al te goed zag hoezeer zijn liefdevolle Vader die mantel zelf nodig had, verzette hij er zich met hand en tand tegen. Hij wilde beslist niet dat de man Gods de ander zou helpen met verwaarlozing van zichzelf. Maar de heilige zie hem: 'De grote Gever van alles zal het mij, dunkt me, als diefstal aanrekenen als ik de mantel die ik draag, niet aan een armere dan ik zal hebben gegeven.' Om dezelfde reden was hij ook gewoon, wanneer men hem iets gaf om in zijn levensbehoeften te voorzien, de gevers verlof te vragen het weg te geven wanneer hij iemand ontmoette die het meer nodig had dan hij. Overigens was letterlijk niets veilig voor hem - mantels noch habijten noch boeken, ja zelfs altaarsieraden niet - wanneer het erom ging een daad van naastenliefde te stellen. Als hij er de kans toe kreeg, gaf hij dat allemaal rustig weg aan mensen die in nood verkeerden. En kwam hij bijgeval onderweg armen tegen die een zware last te dragen hadden, dan nam hij die meer dan eens van hen over en laadde ze op zijn eigen zwakke schouders. top
6. Omdat hij zich steeds de eerste Oorsprong van alle schepselen voor ogen hield, was hij in eerbied voor de Schepper alle schepselen bijzonder genegen. Hoe klein ze ook waren, hij noemde ze alle zijn zusters en broeders. Hij was zich er immers van bewust dat ze alle uit dezelfde hand voortkwamen als hij. Toch ging zijn voorliefde uit naar die geschapen wezens waarin hij door hun natuurlijke geaardheid en de toespelingen van de heilige Schrift een zinnebeeldige gelijkenis ontwaarde met de toegeeflijke zachtmoedigheid van Christus. Aan die schepselen was hij het meest gehecht en die beminde hij met bijzondere tederheid. Vaak kocht hij lammeren vrij die hij zag wegbrengen om geslacht te worden. Ze herinnerden hem immers aan het allerzachtmoedigste Lam dat zich vrijwillig ter slachtbank had laten leiden om de zondaars vrij te kopen. Een keer bracht Gods dienaar de nacht door in het klooster van de heilige Verecundus in het bisdom Gubbio. Die nacht wierp een ooi een lam. Een wreedaardige zeug echter, die daar in de buurt was, spaarde het leven van het onschuldige lam niet en beet het vraatzuchtig dood. Toen de goede Vader ervan hoorde, werd hij door een wonderlijk medelijden bewogen. Hij dacht immers aan het Lam zonder smet en zei, het dode lam bejammerend, in het bijzijn van allen: 'Ach, mijn kleine broer, lammetje, onschuldig diertje, dat de mensen Christus voor ogen brengt! Vervloekt zij die kwaadaardige zeug die je doodgebeten heeft! Moge haar vlees oneetbaar worden voor mens en dier!' En wonderlijk, de boosaardige zeug begon terstond ziekteverschijnselen te vertonen. Drie dagen lang had ze als straf de ergste pijnen te verduren en tenslotte stierf ze als wraak. Het kadaver gooide men bij de kloostermuur. Daar bleef het lange tijd liggen en het droogde geheel uit. Het werd zo hard als een plank, zodat het geen hongerig dier meer tot voedsel kon dienen. Laat menselijke gewetenloosheid zich dus gewaarschuwd weten en bedenken wat voor straf haar eens te wachten zal staan, wanneer de gewetenloze wreedheid van een dier al op zo'n verschrikkelijke manier werd gestraft; maar laat van de andere kant de vrome gelovige overwegen hoe wonderbaarlijk machtig en uitzonderlijk innemend de liefdevolle genegenheid van Gods dienaar geweest moet zijn, dat ook redeloze wezens er erkentelijk voor waren en dat op hun eigen manier lieten blijken. top
7. Toen de man Gods namelijk eens op tocht was en zich in de buurt van Siena bevond, zag hij in een weide een grote kudde schapen. Zoals hij gewoon was, groette hij ze vol genegenheid. Meteen hielden de dieren op met grazen en liepen op hem toe. Ze hieven hun kop op en keken hem met wijdopen ogen aan. En zo duidelijk gaven ze uiting aan hun dankbare erkentelijkheid dat herder en broeders ten uiterste verbaasd toeken. Het was dan ook een wonderlijk schouwspel: te zien hoe al die schapen en lammeren en zelfs de rammen zich zo bijzonder dartel en blij om hem heen verdrongen. Een andere keer bevond de heilige man zich in de omgeving van de heilige Maria in Portiuncula, toen hem door iemand een schaap werd aangeboden. Dankbaar en verheugd nam hij het aan, want hij hield van de onschuld en argeloze eenvoud die schapen van nature eigen zijn. Vroom als hij was, vermaande hij het dier rekening te houden met het koorgebed van de broeders. Het moest God wel loven, maar mocht de broeders daarbij niet storen. En het was alsof het dier de vrome vermaning van de man Gods begrepen had. Het hield zich namelijk nauwgezet aan diens instructie. Zo gauw als het immers de broeders in het koor hoorde zingen, ging het ook de kerk binnen en liet zich, zonder dat iemand het een aanwijzing gaf, op de knieën zakken, terwijl het voor het altaar van de maagdelijke moeder van het Lam blaatte alsof het haar een groet wilde brengen. En ook wanneer de priester tijdens het heilige misoffer het allerheiligste Lichaam van Christus ophief, boog het zich knielend voorover; het had er veel van dat het door zijn eerbiedige houding de onaandachtigen hun oneerbiedigheid wilde verwijten en de Christus toegewijden wilde opwekken tot steeds grotere eerbied voor het Sacrament. Eens ook, tijdens een verblijf in Rome, had hij uit eerbied voor het zachtmoedige Lam Gods een tijd lang een lam bij zich gehouden. Bij zijn vertrek uit de stad vertrouwde hij het toe aan de zorg van een adellijke dame, Vrouwe Jacoba van Settesoli. Je zou echter zeggen dat het lam van de heilige een soort opleiding in het geestelijk leven had gehad. Het werd immers een onafscheidelijke metgezel van zijn meesteres als ze naar de kerk ging, daar was en de kerk weer verliet. Het gebeurde vanzelf wel eens dat ze 's morgens te laat was met opstaan. Dan ging het dier op zijn achterpoten staan, stootte haar met zijn horentjes aan en probeerde haar door zijn geblaat wakker te maken. Op iedere mogelijke wijze gebaarde het dat ze zich moest haasten naar de kerk te gaan. Zo werd het lam dat bij Franciscus in de leer was geweest, op zijn beurt weer een leermeester in de vroomheid. En zijn meesteres hield het daarom als een wonderlijk, lief dier zorgvol onder haar hoede. top
8. In Greccio werd de man Gods een andere keer een levend gevangen haasje aangeboden. Al gauw zette hij het op de grond en liet het vrij. Maar al kon het vluchten waarheen het wilde, het bleef zitten en toen de goede Vader het riep, rende het naar hem toe en sprong op zijn knieën. Terwijl de man Gods het met hartelijke tederheid streelde, scheen hij er als een moeder medelijden mee te hebben. Hij sprak het diertje vriendelijk toe en waarschuwde het zich niet meer te laten vangen. Daarna gaf hij het opnieuw de vrijheid terug. Maar de heilige Vader kon het op de grond zetten en de kans geven om weg te gaan zo dikwijls als hij wilde, telkens sprong het weer op zijn knie‰n als had het een innerlijk zintuig voor de genegenheid van de man Gods en voelde het die aan. Tenslotte brachten de broeders het op zijn bevel weg naar een veilige plaats, ver weg van de mensen. Een dergelijk geval deed zich ook voor op een eilandje in het Trasumeense meer. Men had er een konijntje gevangen en aan de man Gods ten geschenke gegeven. Voor alle anderen liep het diertje schuw weg, maar door de heilige liet het zich rustig strelen en op de knieën nemen. Blijkbaar voelde het zich bij hem onbezorgd en thuis. Ook kreeg hij eens, toen hij over het meer naar het kloostertje in Greccio voer, van een visser uit eerbied een watervogeltje. Graag nam hij het geschenk aan, maar wat later opende hij zijn handen en gaf daarmee het diertje te kennen dat het gerust weg kon vliegen. Toen het dat echter blijkbaar niet wilde, deed de man Gods geen moeite meer. Hij hief zijn ogen ten hemel en bleef lange tijd in gebed verzonken. Na een goed uur kwam hij als vanuit een andere wereld weer tot zichzelf en gaf opnieuw, maar deze keer door een vriendelijk bevel, het vogeltje te kennen dat het nu weg moest vliegen en de Heer gaan loven. En toen eerst, toen het met de zeggen van de heilige diens uitdrukkelijke toestemming had gekregen, vloog het weg, terwijl het door zijn manier van vliegen duidelijk uiting gaf aan zijn vreugde. Op hetzelfde meer werd hem ook eens een grote levende vis geschonken. Zoals hij gewoon was, noemde hij die vis 'mijn broeder'; vervolgens liet hij hem dicht bij het schip weer in het water glijden. Maar de vis bleef in de nabijheid van de man Gods in het water ronddartelen. Het leek alsof hij zich uit genegenheid niet van de man Gods kon losmaken. Pas toen de heilige hem zegende en verlof gaf te gaan, zwom hij van het schip weg. top
9. Bij een andere gelegenheid, toen hij met een broeder langs de lagunen van Venetië wandelde, trof hij een zeer grote menigte vogels aan, die in de struiken zaten te fluiten. Toen hij hen zag, zei hij tot zijn metgezel: "Onze broeders, de vogels, zingen een loflied voor hun Schepper. Laten wij dus tussen hen in gaan staan om onze getijden voor de Heer te zingen." Ze gingen dus naar de vogels toe en stelden zich tussen hen op. De vogels bleven desondanks rustig zitten en floten lustig door. Omdat de broeders vanwege hun gekwetter elkaar bij het bidden van hun getijden niet konden horen, wendde de heilige zich tot de vogels en zei hun: "Mijn broeders, vogels, houdt nu eens even op met fluiten! Dan kunnen wij ons gebed tot een goed einde brengen." Terstond zwegen de vogels, en ze hielden zich net zolang stil tot de broeders de genoemde getijden en lofgebeden eindelijk - want het nam nog al wat tijd in beslag - beëindigd hadden en Gods heilige hun weer toestond te fluiten. Maar toen ze dat verlof dan ook kregen, begonnen ze onmiddellijk op hun gewone wijze er weer lustig op los te fluiten en te kwetteren. In de buurt van de cel van de man Gods bij de heilige Maria in Portiuncula stond een vijgenboom waarop vaak een krekel neerstreek en haar gesjirp liet horen. Omdat de dienaar van God gewoon was ook in het kleine de verheven grootheid van de Schepper te bewonderen, was de krekel door haar gesjirp er telkens weer voor hem een aanleiding toe God te loven en te prijzen. Op zekere dag riep hij haar en kwam ze, als had ze van boven een aanwijzing gekregen, naar hem toe en ging op zijn hand zitten. En toen hij haar gezegd had: 'Sjirp, zuster Krekel, en verheerlijk door je gejubel de Heer, je Schepper!' begon ze toen de Vader haar het bevel gaf naar haar gewone plaats terug te vliegen. Acht dagen lang bleef ze op die plek en iedere dag opnieuw kwam ze naar hem toe, sjirpte en vloog weer weg naargelang de man Gods het haar opdroeg. Tenslotte zei deze tot zijn gezellen: 'Laten we zuster Krekel nu maar weer haar vrijheid geven! Ze heeft ons immers door haar gesjirp meer dan voldoende vreugde verschaft; acht dagen lang heeft ze ons ertoe aangespoord God te loven.' Hij gaf haar dus verlof om heen te gaan. Meteen vloog ze weg en, eenmaal weggevlogen, liet ze zich verder niet meer zien. Het was alsof ze het bevel van de man Gods ook hierin niet waagde te overtreden. top
10. Toen de heilige zich eens in Siena bevond, stuurde een edelman hem, omdat hij ziek was, een pas gevangen, levende fazant. Nauwelijks had het dier de stem van de man Gods gehoord en hem gezien, of het toonde zich zo aanhankelijk jegens hem dat het zich als een vaste gezel bij hem aansloot en zich op geen enkele manier bij hem liet weghalen. Meer dan eens zetten de broeders het dier buiten het kloostertje in een wijngaard en gaven het volop de kans vrij weg te gaan als het dat zou willen. Maar met de grootste spoed haastte de fazant zich dan weer terug naar de Vader, alsof hij van jongs af aan door hem was grootgebracht. En toen men hem daarna aan een man meegegeven had die gewoon was uit eerbied de man Gods te bezoeken, weigerde hij absoluut ook maar iets bij hem te eten. De fazant scheen het onverdraaglijk te vinden de liefdevolle Vader niet meer te zien. Ten einde raad bracht de man hem toen maar weer naar Gods dienaar terug. Zodra het dier Franciscus weer zag, gaf het door zijn gedragingen duidelijk blijk van zijn vreugde; daarna viel hij gulzig op zijn eten aan. Een keer was de heilige naar de kluizenarij La Verna gekomen om er de veertigdaagse vasten te houden ter ere van de aartsengel Michael. Rond zijn cel vlogen vogels van allerlei pluimage; ze schenen door hun welluidend gekwinkeleer en hun gefladder, als waren ze uitzonderlijk blij met zijn komst, de liefdevolle Vader te verwelkomen en hem te willen verleiden daar te blijven. Toen deze dat merkte, zei hij tot zijn gezel: 'Ik denk, broeder, dat het de wil van God is dat we hier voor enige tijd ons verblijf opslaan. Het schijnt immers dat onze aanwezigheid voor onze broeders de vogels een reden tot bijzondere vreugde is.' Toen hij daar wat langer verbleef, raakte een valk, die in de buurt zijn nest had, op heel vertrouwelijke voet met hem. De vogel kwam de man Gods namelijk geregeld 's nachts op het juiste moment met luide roep aankondigen dat het de gebruikelijke tijd was om op te staan en het goddelijk officie te gaan bidden. Gods dienaar was daar zeer over te spreken. De grote zorg die de valk voor hem aan de dag legde, voorkwam immers dat, wanneer hij diep in slaap zou zijn, hij niet zou ontwaken en te laat met zijn gebed zou beginnen. Maar wanneer de dienaar van God meer dan anders van zijn ziekte te lijden had, spaarde de valk hem en riep hem niet zo vroeg voor het nachtelijk gebed. In dat geval liet hij de klok van zijn stem eerst met een lichte slag horen wanneer het als dag begon te worden. We mogen in de blijde jubel van die veelsoortige vogels en in de roep van de valk zonder de minste twijfel een teken van God zien. Eens zou immers op die plaats de lofzanger en verheerlijker van God, omhoog gevoerd op de vleugels van de beschouwing, door de verschijning van de Seraf verheven worden. top
11. Toen de man Gods een keer verblijf hield in de kluizenarij van Greccio, waren de inwoners van die plaats het slachtoffer van verschillende rampen. Vooreerst had je daar een troep vraatzuchtige wolven die niet alleen dieren maar ook mensen tot hun prooi maakten; verder hadden ze, zoals ieder daar, te lijden van wervelstormen die hun landerijen en wijngaarden verwoestten. Op een dag hield de heraut van het evangelie een preek voor de getroffenen en zei tot hen: 'Tot eer en lof van de almachtige God garandeer ik jullie dat aan al die rampen een einde zal komen en God in zijn zorgende barmhartigheid jullie rijk met aardse goederen zal zegenen, als jullie mij willen geloven en zullen doen wat ik zeg. Treur over jezelf en breng, na eerst oprecht gebiecht te hebben, waardige vruchten van boetvaardigheid voort! Maar luister ook naar wat ik jullie verder aankondig. Als jullie ondankbaar zijn voor die weldaden en weer op dezelfde walgelijke manier van gaan leven, zullen de rampen opnieuw over jullie komen. Jullie zullen dan nog zwaarder gestraft worden dan voorheen en Gods toorn zal erger zijn dan hij tot nu toe is geweest.' Omdat de mensen naar zijn vermaning luisterden en boete deden, hadden ze sinds die tijd niet meer van die rampen te lijden. De beproevingen weken en wolven noch hagel bezorgden hun verder nog enige last. En wat nog wonderlijker is: wanneer soms een hagelstorm over het land van hun buren voortjoeg en in de buurt van hun gebied kwam, hield hij voor hun grenzen halt of zwenkte een andere richting in. Hagel en wolven eerbiedigden de afspraak die Gods dienaar met de mensen gemaakt had, en ze waagden het niet meer boosaardig de mensen, nu die zich tot een godvrezend leven hadden bekeerd, te benadelen en tegen hen te keer te gaan, zolang die mensen zich maar aan de overeenkomst hielden en niet zondig ingingen tegen de heilzame wetten van God. We moeten wel met grote verering opzien tegen de godvrezendheid van de zalige man die zo'n wonderbare mildheid en macht van hem deed uitgaan dat hij wilde dieren temde, dieren uit het woud aan zich gewende, tamme dieren onderrichtte en de redeloze schepselen, die sinds de zondeval van de mens opstandig tegen hem zijn, ertoe wist te brengen hem te gehoorzamen. Voorwaar het is deze godvrezendheid die, doordat ze alle schepselen voor zich wint, alvermogend is en een belofte in zich draagt voor dit leven en het leven dat eens komen zal. top

HOOFDSTUK IX Franciscus' brandende liefde en zijn vurig verlangen naar het martelaarschap

1. Wie zou ooit in staat zijn op passende wijze de hartstochtelijke liefde onder woorden te brengen die het hart van Franciscus, de vriend van de Bruidegom vervulde? Als een gloeiende kool scheen hij geheel verteerd te worden door het vuur van de liefde van God. Hij hoefde alleen maar te horen zeggen 'de liefde van de Heer', of een plotselinge opwinding maakte zich van hem meester, ontroering greep hem aan en hij raakte in vuur en vlam. Het was alsof dat van buiten komende woord als een citerpen een innerlijke snaar aansloeg in zijn hart. Wanneer men de liefde van God aanbood om een aalmoes te krijgen, vond hij dat edele verkwisting en hij noemde degenen die meenden dat ze niet opwoog tegen een paar geldstukken, de grootste dwazen. De liefde van God was immers van zo'n onschatbare waarde dat ze op zich toereikend was om er heel het hemelrijk voor te krijgen. Bovendien moesten we, zei hij, grote liefde koesteren voor de liefde van Hem die ons zozeer had liefgehad. Erop bedacht als hij was, zich door al het geschapene in de geest omhoog te laten voeren tot de liefde van God, was hij juichend verrukt over al de werken die de handen van de Heer hadden gewrocht; en het schone en lieflijke dat hij overal ontwaarde, stelde hem telkens weer de levenwekkend Grond en Oorzaak ervan voor ogen. In het schone zag hij de Allerschoonste; speurend ging hij zijn Beminde achterna langs de sporen die Deze overal in de dingen achtergelaten had; van alles maakte hij voor zich een ladder waarlangs hij kon opklimmen om bij Hem te komen die een en al beminnenswaardigheid is. Met een tot dan toe ongekende, gretige vroomheid laafde hij zich in ieder van de schepselen aan de Bron van alle goedheid, als waren ze evenzovele beekjes waarlangs die Bron haar water deed uitstromen. En alsof hij een hemelse melodie onderkende in het harmonische spel van hun door God gegeven eigenschappen en gedragingen, spoorde hij als de profeet David de schepselen vol minzaamheid aan de Heer hierdoor te verheerlijken (Ps 148,1-14). top
2. Als de bruid uit het Hooglied hield hij Jezus Christus als welriekende mirre voortdurend aan zijn hart geklemd (Hl 1,12). Steeds was hij in gedachten met Hem bezig. Met heel de vurigheid van zijn hart verlangde hij door de gloed van een mateloze liefde in Hem omgevormd te worden. Vanwege de uitzonderlijk grote verering die hij voor de Gekruisigde had, was hij ook gewoon zich vanaf het feest van de Verschijning van de Heer veertig dagen lang zonder onderbreking in de eenzaamheid terug te trekken, net zo lang dus als Christus in afzondering in de woestijn had doorgebracht. Zich daar opsluitend in een cel en zich de grootst mogelijke beperking opleggend in eten en drinken, leidde hij er een leven van onafgebroken vasten, gebed en verheerlijking van God. Zo hartstochtelijk brandend was de liefde waarmee hij Christus was toegedaan. Maar van zijn kant vergold ook zijn Beminde hem met zo'n toegenegen liefde dat het de dienaar van God voorkwam als bevond hij zich voortdurend in de onmiddellijke tegenwoordigheid van de Zaligmaker. Dat heeft hij eens vertrouwelijk aan zijn gezellen verteld. Een brandende, tot in het diepste innerlijk van zijn hart doordringende liefde vervuld hem ook voor het sacrament van het Lichaam van de Heer. Grenzeloze verwondering en verbazing maakten zich van hem meester wanneer hij Gods liefdevolle welwillendheid en welwillende liefde erin overdacht. Hij communiceerde dikwijls, en wel zó godvruchtig dat hij de godsvrucht van anderen daardoor opwekte. Want wanneer hij de zoete verrukking smaakte van het onbevlekte Lam dat hij ontving, werd hij als het ware geestelijk bedwelmd en raakte hij meestal in vervoering. top
3. Met een onuitsprekelijke liefde beminde hij de Moeder van Jezus, onze Heer. Zij had immers de Heer van de majesteit tot broeder gemaakt en door haar waren we zo weer in Gods genade aangenomen. Omdat Franciscus na Christus vooral in haar zijn vertrouwen stelde, maakte hij haar voor zich en de zijnen tot Voorspreekster en vastte hij met grote eerbied ter ere van haar vanaf het feest van de Apostelen Petrus en Paulus tot het feest van haar Tenhemelopneming. Met de engelen, die branden van een wonderbaarlijk vurig verlangen op te gaan in God en de zielen van de uitverkorenen tot hetzelfde verlangen te brengen, voelde hij zich door een band van onverbrekelijke liefde verbonden. tere ere van hen vastte hij na het feest van de Tenhemelopneming van de roemrijke Moedermaagd veertig dagen en gaf hij zich gedurende die tijd onafgebroken over aan het gebed. Een bijzonder liefde koesterde hij daarbij jegens de aartsengel Michael. Die had immers de taak de zielen te voeren tot in de nabijheid van God. Omdat hij ook zelf vurig ijverde voor het zielenheil van allen die gered moesten worden, was zijn verering voor hem groter dan voor de andere engelen. Een heilig vuur laaide telkens weer in hem op wanneer hij de heiligen herdacht en zich voor de geest haalde hoe ze als gloeiende kolen één en al vuur waren geweest in de dienst van God. Een heel bijzondere verering droeg hij de apostelen Petrus en Paulus toe vanwege de vurigheid waarmee ze Christus hadden liefgehad. Uit liefde en eerbied voor hen wijdde hij de Heer een afzonderlijke vasten van veertig dagen. De arme van Christus had slechts twee kleinigheden die hij in zijn vrijgevige liefde de Heer kon schenken: zijn lichaam namelijk en zijn ziel. Maar uit liefde voor Christus bood hij ze Hem voortdurend aan, en wel zó dat hij Hem als het ware zonder onderbreking door een uiterst streng vasten zijn lichaam, en door zijn vurig brandend verlangen naar Hem zijn geest offerde. Zo bracht hij de Heer buiten in de voorhof een brandoffer en binnen in de tempel een welriekend offer van geurige wierook. top
4. Maar al stuwde zijn uitzonderlijk toegewijde, alles overtreffende liefde hem zonder ophouden omhoog naar God, dat verhinderde hem niet dat ze in haar milde welwillendheid en goedheid hem ook uiterst gevoelig maakte jegens degenen met wie hij zich deelgenoot wist in natuur en genade. Voor hen zette de liefde zijn hart wijd open. En hoe kan het ook anders? Hij die zich in innige liefde met de andere schepselen verbroederd had, moest zich door de liefde van Christus wel bij uitstek broeder voelen met hen die naar het beeld van de Schepper geschapen waren en door het bloed van het Lam vrijgekocht. Hij meende zich eerst dàn werkelijk een vriend van Christus te mogen noemen wanneer hij van een zorgvuldige liefde voor de door Christus verloste zielen was vervuld. Niets was, placht hij te zeggen, belangrijker dan het heil van de zielen; en om dit te bewijzen, wees hij er bij voorkeur op hoe de eniggeboren Zoon van God het de moeite waard gevonden had voor hen aan het kruis te hangen. Voor de redding van de zielen worstelde Franciscus in zijn gebed; dààrvoor trok hij wijd en zijd rond om te preken en ging hij tot het uiterste om toch maar een goed voorbeeld te geven. Meer dan eens verweet men hem zijn al te strenge levenswijze. Maar steeds antwoordde hij hierop dat hij ervoor bestemd was anderen tot voorbeeld te zijn. En om die anderen dat voorbeeld te geven, strafte hij zijn lichaam, hoe onschuldig het ook was, telkens weer opnieuw en legde hij het steeds weer nieuwe lasten op. Hij hield er helemaal geen rekening mee dat het zich reeds uit eigen beweging schikte naar zijn geest en er dus geen vergrijpen waren waarvoor het de gesel verdiende. Terwille van die anderen ging hij zonder mededogen de weg van de uiterste gestrengheid en meende dat ook te moeten doen. Hij was er immers van overtuigd en zei het ook: 'Veronderstel dat ik de talen van mensen en engelen spreek, maar de liefde niet bezit en mijn naasten geen voorbeeld geef van een degelijk deugdenleven, dan ben ik voor anderen maar weinig van nut en voor mijzelf helemaal niet.' top
5. Ook zette hij in zijn fel brandende liefde er zijn zinnen op de glorievolle overwinning te evenaren van de heilige martelaren, wier vurige liefde immers door niets te doven was geweest en wier kracht men op geen enkele manier aan het wankelen had kunnen brengen. Geïnspireerd door die volkomen liefde die alle vrees uitbant, verlangde ook hij de kwellingen van het martelaarschap te ondergaan en zich de Heer als een levende offergave aan te bieden. Op deze wijze wilde hij Christus, die voor ons gestorven is, zijn liefde vergelden en zijn evenmensen oproepen zich open te stellen voor de liefde van God. En in zijn vurig verlangen naar het martelaarschap besloot hij in het zesde jaar van zijn bekering naar Syrië te varen. Zijn plan was daar aan de Saracenen en andere ongelovigen het christelijke geloof te verkondigen en hen op te roepen tot boetvaardigheid. Maar toen hij scheep gegaan was op weg daarheen, werd hij door de sterke tegenwind gedwongen in Slavonië aan land te gaan. Daar bracht hij enige tijd door en toen hij geen schip kon vinden dat in die tijd van het jaar de gewenste overtocht zou maken, vroeg hij, diep teleurgesteld dat hij aan zijn vurig verlangen niet had kunnen voldoen, een paar zeelui die naar Ancona voeren, hem om de liefde van God dan maar daarheen mee te nemen. Hij had echter geen geld om de overtocht te betalen en daarom weigerden zij hardnekkig hem deze dienst te bewijzen. Toen stelde de man Gods heel zijn vertrouwen op de Heer en ging hij met zijn gezel heimelijk als verstekeling aan boord. Op dat moment kwam er iemand bij het schip - naar men gelooft door God gezonden om zijn arme te helpen - die een hoeveelheid levensmiddelen bij zich had. Hij riep een godvrezend man van het schip, gaf hem de levensmiddelen en zei: 'Hier, pak dit aan; bewaar het goed voor de arme broeders die zich als verstekeling aan boord van jullie schip bevinden, en zorg ervoor het hun als goede vriend in tijd van nood te geven.' Het schip voer daarna uit, maar toen het eenmaal in volle zee gekomen was, stak er een zo hevige storm op dat de schepelingen dagenlang niet aan land konden gaan. Ondertussen raakte hun hele voedselvoorraad op. Alleen de door Gods ingrijpen aan de arme Franciscus als aalmoes gegeven voorraad bleef toen nog over. Wel was die uiterst bescheiden, maar door de macht van God werd deze zo verweerder dat hij tot aan hun komst in de haven van Ancona ruim voldoende was om in aller behoeften volledig te voorzien. Toch hebben ze door het aanhouden van de storm nog heel wat dagen op zee moeten blijven. De zeelieden hadden intussen wel begrepen dat ze door de tussenkomst van Gods dienaar aan vele dodelijke gevaren waren ontkomen, en nu ze de huiveringwekkende gevaren van de zee aan den lijve hadden ondervonden en in de kolkende zee getuigen waren geweest van het wonderbare werken van de Heer, dankten ze de almachtige God die zich, wanneer het om zijn vrienden en dienaren gaat, altijd bewonderenswaardig en beminnenswaardig toont. top
6. Nadat de dienaar van Christus zich vervolgens ontscheept had, begon hij door het land te trekken. Als een zaaier strooide hij met gulle hand het zaad van het heil en haalde een rijke oogst binnen. Maar hij was nu eenmaal in de ban geraakt van het heerlijke loon dat het martelaarschap met zich brengt. En hoezeer hij er ook op bedacht was en ernaar verlangde zich alle verdiensten van een heilig deugdenleven te verwerven, zijn grootste verlangen ging uit naar de alles overtreffende dood voor Christus. En zo kon het gebeuren dat hij op een gegeven moment op weg ging naar Marokko om Miramolinus en zijn volk het evangelie van Christus te verkondigen, in de hoop dat hem dan mogelijk de vurig begeerde palm van het martelaarschap ten deel zou vallen. En hij werd door zijn verlangen ernaar zo opgezweept en voortgejaagd dat hij, hoe ziekelijk en zwak hij lichamelijk ook was, vóór zijn metgezel uit liep en in zijn haast zijn voornemen ten uitvoer te brengen, als in een geestelijke roes voortsnelde. Maar God had iets anders met hem op het oog. Toen de heilige vader al tot Spanje overgestoken was, werd hij dan ook door een zeer ernstige ziekte overvallen waardoor het hem onmogelijk werd aan zijn verlangen gevolg te geven en zijn plan te volvoeren. De man Gods begreep nu dat het terwille van de zonen die hij had voortgebracht, noodzakelijk was dat hij nog in leven bleef. En hoewel hij de dood voor zichzelf als winst beschouwde, keerde hij terug om zich weer tot herder te maken van de schapen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. top
7. Maar de gloed van zijn liefde bleef zijn geest aanzetten tot het martelaarschap; nog een derde keer ondernam hij een tocht naar het land van de ongelovigen om door het vergieten van zijn bloed het geloof in de drieëne God te verbreiden. In het dertiende jaar na zijn bekering ging hij namelijk nog eens naar Syrië en stelde hij vastberaden aan vele gevaren bloot om de sultan van Babylon persoonlijk te ontmoeten. Tussen de christenen en Saracenen woedde toen een zo meedogenloze oorlog dat het, hoewel de kampen van beider legers dicht tegenover elkaar lagen, van weerskanten onmogelijk was zonder levensgevaar van het ene kamp naar het andere te komen. De sultan had immers het wrede besluit uitgevaardigd dat wie hem het hoofd van een christen bracht, als beloning een Byzantijns gouden muntstuk zou ontvangen. Maar Franciscus, de onverschrokken ridder van Christus, liet zich niet afschrikken. Hij hoopte in de nabije toekomst het doel waarnaar hij met heel zijn hart verlangde, te kunnen bereiken. Zonder zich van de dreigende dood iets aan te trekken, besloot hij, ertoe gedreven door zijn verlangen voor Christus te sterven, op weg te gaan. En na eerst gebeden te hebben, zong hij, zijn kracht vindend in God, vol vertrouwen het woord van de psalmist: 'Al moet ik door de diepste duisternis van de dood hen, ik zal geen onheil vrezen, want U bent altijd bij mij (Ps 23,4).' top
8. Als metgezel koos hij een medebroeder uit, Illuminatus - de Verlichte - geheten, een in het licht van Gods genade levend, deugdzaam man, en ging met hem op weg. Op een gegeven moment kwamen ze twee schapen tegen. Die ontmoeting deed de heilige man veel plezier en vrolijk zei hij tot zijn metgezel: 'Vertrouwd op de Heer, broeder! Bij ons gaat immers het woord van het evangelie in vervulling: 'Zie, Ik zend jullie als schapen onder de wolven (Mt 10,16).' Toen ze wat verder voortgegaan waren, stootten ze op een troep hun tegemoetkomende Saraceense soldaten. Als razende wolven die een aanval deden op schapen, snelden dezen op Gods dienaren toe en overmeesterden ze hen op ruwe wijze. Hun wreedheid en verachting op hen botvierend beschimpten ze hen, bewerkten hen met zwepen en sloegen hen in boeien. En na hen danig toegetakeld te hebben en veel mishandelingen te hebben laten ondergaan, brachten ze Gods dienaren tenslotte - Gods voorzienigheid beschikte het zo - vóór de sultan; juist wat de man Gods had verlangd. Op diens vraag wie hen gezonden had, met welk doel ze gezonden waren, wat voor een zending ze hadden en hoe ze bij hem hadden kunnen komen, antwoordde Christus' dienaar onverschrokken dat hij niet op bevel of met de hulp van een mens door de linies gekomen was, maar dat de allerhoogste God hem er doorheen had laten trekken om hem, de sultan en zijn volk de weg naar het eeuwig heil kenbaar te maken en het ware evangelie te verkondigen. En zo rustig en vastberaden, zo moedig en begeesterd sprak hij tot de sultan over de drieëne God en over Jezus Christus, de Zaligmaker van alle mensen, dat overduidelijk in hem bewaarheid bleek wat het evangelie zegt: 'Ik zal jullie welsprekend maken en een wijsheid geven, die geen tegenstander zal kunnen weerstaan of weerspreken (Lc 21,15).' Want toen de sultan de wonderbaarlijke begeestering en geestkracht van de man Gods zag, luisterde hij ook graag naar hem; hij drong er met nadruk bij Franciscus op aan bij hem te blijven. Maar Christus' dienaar antwoordde hem, op ingeving van God: 'Als u zich met uw volk tot Christus wilt bekeren, zal ik uit liefde voor Hem graag bij u blijven. En als u er misschien tegenop ziet omwille van het geloof in Christus de wet van Mohammed af te zweren, laat dan een zeer groot vuur ontsteken; samen met uw priesters zal ik dat vuur ingaan, opdat u erachter zult komen aan welk geloof men zich terecht moet houden om zijn grotere zekerheid en heiligheid.' In antwoord hierop zei de sultan tot hem: 'Ik denk niet dat één van mijn priesters bereid is om dat vuur in te gaan of vrijwillig enige foltering te ondergaan om zijn geloof te verdedigen.' Want hij had gezien hoe een van zijn priesters, een hoogbejaarde vertrouweling van hem, zich bij het horen van dat voorstel onmiddellijk uit de voeten had gemaakt. Toen zei de heilige man: 'Ik wil ook wel alleen door dat vuur gaan. Maar dan moet u mij wel, ook namens uw volk, beloven dat u en uw volk tot de christelijke eredienst zullen overgaan wanneer ik er ongedeerd uit zal komen. Mocht ik verbranden, geef dan de schuld aan mijn zonden; maar als Gods macht mij zal beschermen, erken dan dat Christus, Gods kracht en Gods wijsheid, waarachtig God is en Heer en Verlosser van alle mensen.' De sultan zei hierop dat hij het niet waagde hierop in te gaan en eventueel de laatste keuze te moeten doen, omdat hij dan een oproer van het volk vreesde. Wel bood hij de man Gods vele kostbare geschenken aan. De heilige echter, die niet op aardse bezittingen uit was, maar alleen verlangde zielen te redden, wees die geschenken vol verachting af als waren ze slijk. Toen de sultan zag hoe volkomen de heilige man al het aardse verachtte, was hij er zeer van onder de indruk en achtte hem daarom nog meer. En ofschoon hij zich niet tot het christelijk geloof wilde bekeren, of er misschien ook de moed niet toe had, toch vroeg hij de dienaar van Christus eerbiedig de geschenken aan te nemen en ze voor zijn zielenheil aan arme christenen of kerken te geven. Ook op dit verzoek van de sultan ging de man Gods niet in. Vooreerst wilde hij niets met geld - dat hij als een bezwaarlijke last beschouwde - te maken hebben. Maar verder zag hij ook in de ziel van de sultan niet het geringste zaad van een ware godvrezendheid. top
9. Ondertussen was het de man Gods wel duidelijk geworden dat hij met de bekering van dat volk niet de minste vorderingen maakte en dat hij ook het martelaarschap, waarvan hij zich veel voorstellingen had gemaakt, niet kon verwerven. Op ingeving van God keerde hij daarom weer naar het land van de gelovigen terug. In zijn goedertierenheid, en tevens omdat de heilige man het om zijn deugd verdiende, beschikte God het barmhartig op wonderbare wijze zó dat de vriend van Christus met inzet van heel zijn persoon voor Hem zou proberen te sterven en toch de dood niet zou vinden. Op deze wijze zouden hem immers de verdiensten van het vurig begeerde martelaarschap niet ontgaan, en hij zou tevens behouden blijven om later door een bijzonder voorrecht te kunnen worden onderscheiden. En in zijn hart laaide zo ook het vuur van Gods liefde nog hoger op, om later in zijn lichaam in meer zichtbare vorm naar buiten te breken. O waarlijk gelukkig te prijzen man, wiens lichaam, al werd het niet door het zwaard van een tiran geveld, toch de gelijkenis mocht dragen met het naar de slachtbank geleide en gedode Lam! O, ik zeg het nog eens, waarlijk en in volle zin gelukkig te prijzen man, die weliswaar niet door het zwaard van een vervolger zijn leven verloor, maar aan wie toch de palm van het martelaarschap niet is ontgaan! top

HOOFDSTUK X De ijver van Franciscus voor het gebed en de machtige werking die ervan uitging

1. Franciscus, de dienaar van Christus, was er zich goed bewust van dat hij, zolang als hij nog in zijn lichaam op aarde ronddoolde, ver verwijderd bleef van de Heer, hoezeer hij zich ook reeds uit liefde voor Christus in zijn zinnelijk leven voor alle aardse verlangens ongevoelig had gemaakt. Hij wilde echter de vertroostende aanwezigheid van zijn Beminde geen ogenblik ontberen en deed daarom zijn best zonder ophouden te bidden en zich in zijn geest voortdurend in tegenwoordigheid te stellen van God. En zonder twijfel vond hij in dat gebed zijn troost wanneer hij zich overgaf aan de beschouwing. Dan was hij, doordat hij met zijn gedachten in de hemel vertoefde en als het ware als medeburger met de engelen in hun woonplaats verbleef, in vurig verlangen op zoek naar zijn Welbeminde, van wie hij alleen door de wand van zijn lichaam nog gescheiden was. Maar ook wanneer hij actief aan het werken was, vond hij in het gebed zijn steun. Omdat hij immers een groot wantrouwen koesterde wat betreft de doelmatigheid van zijn eigen werken en heel zijn vertrouwen stelde op de genadevolle hulp van God, vervoegde hij zich bij alles wat hij ondernam, steeds eerst in een vurig dringend gebed met zijn zorgen bij de Heer om ze Hem in handen te leggen. Met alle nadruk verzekerde hij dan ook dat een kloosterling vóór alles moest verlangen naar de genade van het gebed. Hij was ervan overtuigd dat zonder deze genade niemand in de dienst van God ook maar enige voortgang kon maken, en hij deed wat hij kon om zijn broeders ertoe aan te zetten ijverig te bidden. Wat hem zelf betreft, of hij nu liep of zat, thuis was of zich buitenshuis bevond, werkte of zich ontspande, steeds was hij zozeer in gebed verzonken en ermee bezig dat hij er niet alleen heel zijn hart en zijn lichaam, maar ook al zijn werken en zijn tijd voor bestemd scheen te hebben. top
2. Het was zijn gewoonte er nooit achteloos aan voorbij te gaan wanneer hij door Gods geest werd bezocht; integendeel, wanneer zich dat voordeed, ging hij erop in en genoot met volle teugen de hem geschonken verrukking zolang de Heer hem dat toestond. En wanneer hij ergens heen onderweg was en op een of andere wijze de adem van Gods geest in zich gewaar werd, liet hij zijn gezellen vooruit gaan en bleef hij zelf achter. Dan stelde hij zich open voor de hem op dat moment overvallende genade van God om ten volle het genot ervan te smaken, en ontving hij de genade niet tevergeefs. Vaak ook werd hij bij zijn beschouwing van God zozeer in verrukking meegesleept dat hij alle gevoel voor zichzelf verloor en ervaringen beleefde die alle menselijk begrip te boven gaan. In dat geval wist hij ook niet meer wat er om hem heen gebeurde. Een keer trok hij door Borgo di San Sepolcro, een vrij volkrijke plaats. Omdat hij lichamelijk nogal zwak was, reed hij op een ezel. Van alle kanten kwamen de mensen uit eerbied in groten getale op hem toe. Ze trokken aan hem en raakten hem telkens weer aan, maar bij dit alles gaf de man Gods geen teken van leven; hij bemerkte niets van wat zich om hem afspeelde, en leek wel een dode. Eindelijk kwam hij, na die plaats allang gepasseerd te zijn en de menigte ver achter zich gelaten te hebben, bij een melaatsenverblijf. Toen pas vroeg de beschouwer van het hemelse, als kwam hij terug uit een andere wereld, verontrust wanneer ze nu eindelijk eens in Borgo zouden komen. Doordat hij met zijn geest geheel opgegaan was in de stralende hemelse heerlijkheid, had hij helemaal niet gemerkt dat hij verschillende plaatsen doorgetrokken was, dat de tijd voorbijgegaan was en hij onderweg allerlei mensen was tegengekomen. Volgens het getuigenis van zijn gezellen die het meer dan eens hebben meegemaakt, is hem iets dergelijks vrij dikwijls overkomen. top
3. Al biddend had hij ervaren dat je wanneer je aan het bidden was, met des te meer vertrouwen de vurig verlangde tegenwoordigheid van de heilige Geest tegemoet kon zien, naarmate je jezelf beter wist te vrijwaren voor de verstrooiende stoornis van het wereldse. Daarom zocht hij de eenzaamheid op en ging hij graag 's nachts naar eenzame plaatsen en verlaten kerken om er te bidden. Daar had hij dan vaak aanvallen van duivels te doorstaan en verschrikkelijke gevechten met hen te leveren. Ze schrokken er bij hun hardnekkige pogingen hem, koste wat het kost, van zijn ijverig bidden af te houden, zelfs niet voor terug tot handtastelijkheden over te gaan. Van zijn kant verdedigde de man Gods zich tegen hen met hemelse wapenen. Hoe heftiger zijn vijanden hem bestookten, des te meer zocht hij zijn kracht in de beoefening van de deugd en des te vuriger bad hij. Vol vertrouwen vroeg hij Christus dan: 'Verberg mij in de schaduw van uw vleugels voor de ogen van de boosaardigen die mij besprongen hebben (Ps 16,8).' Maar de duivels voegde hij toe: 'Gaan jullie je gang maar, boosaardige, bedrieglijke geesten! Doen jullie maar met mij wat jullie willen! Jullie macht reikt immers toch niet verder dan zover als Gods hand jullie de teugels laat vieren. Ik ben bereid alle kwellingen die Hij besloten heeft mij te laten ondergaan, vol vreugde en in grote blijdschap te verduren.' Tegen die vastberaden onverschrokkenheid konden de duivels niet op; ze voelden zich in hun trots gekrenkt en dropen beschaamd af. top
4. Tot rust gekomen bleef de man Gods daarna in de eenzaamheid achter. Daar deed hij de bossen weerklinken van zijn luid geween, stortte hij overvloedig tranen, sloeg zich met zijn handen op zijn borst en hield, alsof hij zich in diep geheim onder vier ogen in de onmiddellijke nabijheid van zijn Heer bevond, hele gesprekken met Hem. Daar verantwoordde hij zich voor Hem als voor zijn Rechter; daar bad hij smekend tot Hem als tot zijn Vader; daar sprak hij met als met zijn Vriend en heel wat keren hebben zijn medebroeders - die hem met liefdevolle eerbied in het oog hielden - hem daar, luid zuchtend en Gods barmhartigheid inroepend, horen pleiten voor de zondaars en hem ook luidop horen weeklagen over het lijden van de Heer, alsof hij het met eigen ogen voor zich zag. Daar in de eenzaamheid heeft men hem 's nachts met in kruisvorm uitgestrekte armen zien bidden, zwevend boeven de grond en door een lichtende wolk omgeven. De wonderlijke lichtglans om zijn lichaam was ongetwijfeld bedoeld als getuigenis van de wonderbare verlichting van zijn geest. Want ook werden hem daar, zoals uit onweerlegbare aanwijzingen met zekerheid op te maken is, duistere, verborgen geheimen van Gods wijsheid geopenbaard. Wel liet de man Gods hiervan aan anderen nooit iets blijken noch sprak hij er ooit met iemand over, of het moest zijn dat hij ertoe gedwongen werd door de liefde van Christus en het nu van zijn evenmens. Hij was immers gewoon te zeggen: 'Het zoeken van een klein voordeel is er soms de oorzaak van dat je een onbetaalbare schat verliest en de gever ervan ertoe brengt om die niet gauw n¢g eens te geven.' Wanneer de man Gods in afzondering gebeden had - waarbij hij bijna in een ander mens scheen te veranderen - deed hij alle mogelijke moeite zich weer bij de anderen aan te passen. Hij was namelijk bang dat hij als hij naar buiten liet merken wat er zich innerlijk in hem afspeelde, hij dat voor zijn innerlijk leven aan waarde zou doen verliezen omdat het mogelijk de aandacht zou trekken en hem populair zou maken. En wanneer het soms gebeurde dat hij in het bijzijn van anderen door de Heer verrast en overvallen werd, probeerde hij de aanwezigen er altijd op een of andere manier buiten te houden en te verhinderen dat het intieme contact van zijn ziel met haar Bruidegom aan het licht kwam. Was hij aan het bidden temidden van zijn broeders, dan vermeed hij te rochelen, te zuchten, kreunend adem te halen en uiterlijke gebaren te maken, mogelijk omdat hij het liefst onopgemerkt bleef; maar misschien was het ook wel zó dat hij, als hij in zichzelf keerde, geheel opging in God. In dit verband zei hij dikwijls tot zijn vertrouwde gezellen: 'Wanneer een dienaar van God tijdens zijn gebed van Godswege een vertroosting ontvangt, moet hij zeggen: 'Heer, U weet dat ik, aan wie U deze vertroosting vanuit de hemel gezonden hebt, een zondaar ben en ze niet verdien. Ik geef ze U in bewaring, omdat ik me voel alsof ik een schat van U gestolen heb!' En wanneer die zondaar na zijn gebed weer onder de mensen komt, dient hij hun duidelijk te maken dat hij nog altijd een even armzalig zondaar is als toen hij die ongekende genade nog niet had ontvangen.' top
5. De man Gods was eens in het klooster van Portiuncula aan het bidden toen de bisschop van Assisi hem een bezoek kwam brengen, wat hij wel vaker deed. Zodra de bisschop het klooster was binnengekomen, ging hij, wat al te zeker van zichzelf, regelrecht naar de cel waarin Christus' dienaar aan het bidden was, klopte op de deur en wilde meteen binnengaan. Maar hij had zijn hoofd nog maar net binnen de deur gestoken en de heilige man zien bidden, of hij begon hevig te sidderen, zijn ledematen verstijfden en hij verloor zelfs zijn spraak. Op hetzelfde moment werd hij ook opeens door de macht van Gods wil met geweld naar buiten geduwd en een heel eind achteruit gedreven. Helemaal de kluts kwijt ging de bisschop zo gauw als hij kon, naar de broeders. Toen gaf God hem zijn spraak terug en met het eerste woord dat hij weer kon spreken, bekende hij dat hij verkeerd gedaan had. Een andere keer kwam de abt van het klooster van de heilige Justinus in het bisdom Perugia de dienaar van Christus tegen. Bij het zien van de man Gods sprong de vrome abt onmiddellijk van zijn paard om de heilige een bewijs van zijn eerbied te geven en tevens een gesprek met hem te hebben over het heil van zijn ziel. Ze spraken een tijd vertrouwelijk met elkaar en toen ze afscheid namen, vroeg de abt de man Gods ootmoedig of hij hem in zijn gebed wilde gedenken. De aan God dierbare man gaf hem ten antwoord: 'Dat zal ik graag voor u doen.' De abt was echter nog niet zo heel ver weg, of de gewetensvolle Franciscus zei tegen zijn gezel: 'Wacht even, broeder! Ik wil eerst het gebed gaan bidden dat ik beloofd heb.' De heilige begon dus te bidden. Opeens voelde de abt zich innerlijk ongewoon warm worden: een tot dan toe ongekende, zoete verrukking vervulde hem, hij raakte in geestvervoering en ging, aan zichzelf ontrukt, geheel op in God. Dat duurde zo enige ogenblikken. Toen kwam hij weer tot zichzelf en begreep dat hij de kracht van Franciscus' gebed daadwerkelijk ondervonden had. Vanaf dat moment werd zijn genegenheid voor de orde nog groter dan eerst en aan velen heeft hij wat hem overkomen is, als een wonder verteld. top
6. De heilige man was ook gewoon met bijzonder grote eerbied en godsvrucht de kerkelijke getijden te bidden. Hij leed aan een oogziekte, had last van zijn maag, milt en lever, maar toch wilde hij nooit bij het bidden van de psalmen tegen een wand of muur leunen. De getijden bad hij altijd rechtop staande en met onbedekt hoofd. Ook liet hij zijn ogen niet ronddwalen en slikte de woorden nooit voor een gedeelte in. Wanneer hij toevallig onderweg was, bleef hij als het tijd was om te bidden, zonder meer staan; en hoe hard het soms regende, aan die eerbiedige en heilige gewoonte hield hij zich onvoorwaardelijk. Een gewoon gezegde van hem was: 'Als het lichaam zich alle tijd gunt om voedsel tot zich te nemen, terwijl het toch eens, met voedsel en al, voer zal zijn voor wormen, met hoeveel meer rust en minder haast behoort de ziel zich dan te verkwikken met het voedsel dat haar het leven schenkt?' Zwaar meende de man Gods ook te misdoen als hij zijn aandacht tijdens het bidden door ijdele, verstrooiende gedachten liet afleiden. Wanneer dat hem overkwam, biechtte hij het onmiddellijk om het zo gauw mogelijk weer goed te maken. Hij had zich dat zo aangewend dat hij tenslotte maar heel weinig meer van die 'vliegen' te lijden had. Eens had hij tijdens de veertigdaagse vasten een schaaltje gemaakt. Hij wilde immers de korte ogenblikken dat hij niets om handen had, niet helemaal ongebruikt voorbij laten gaan. Tijdens het bidden van de Terts dacht hij toevallig aan dat schaaltje en dat leidde enkele ogenblikken zijn aandacht af. Toen hij het bemerkte, werd hij razend kwaad op zichzelf, gooide het schaaltje in het vuur en verbrandde het met de woorden: 'Dat vervloekte ding heeft het offer aan de Heer verstoord; in ruil ervoor zal ik het Hem als offer aanbieden.' Wanneer hij de psalmen bad, ging hij er met hart en ziel in op en was hij een en al aandacht; het was alsof hij de Heer zelf aanwezig zag. En zo vaak als de naam van de Heer erin voorkwam, zag men hem vanwege de heerlijkzoete smaak die deze naam hem gaf, met de tong langs zijn lippen gaan. Voor de naam van de Heer vroeg hij overigens bijzondere eerbied, niet alleen wanneer iemand zelf aan die naam dacht, maar ook wanneer hij hem hoorde uitspreken of ergens opgeschreven vond. Meer dan eens ried hij zijn broeders aan dat ze alle beschreven stukken papier, waar ze die ook maar vonden, moesten oprapen en op een behoorlijke plaats neerleggen. Voor het geval dat de heilige naam van de Heer erop geschreven stond, zou men die dan tenminste niet vertrappen. Maar wanneer hij de naam Jezus uitsprak of hoorde, werd zijn innerlijk van een juichende vreugde vervuld; dan kende je hem niet meer terug en scheen hij een geheel eigen ervaring te beleven, als werd hij een ander mens. Het was alsof de heerlijke zoetheid van die naam hem een verrukkelijke smaak gaf en de melodieuze klank ervan zijn gehoor op ongekend heerlijke wijze streelde. top
7. Twee jaar voor zijn sterven nam de man Gods het besluit in Greccio met zo groot mogelijke plechtigheid de gedachtenis van de geboorte van het Kind Jezus te vieren. Zijn bedoeling was zo de eerbied voor dit gebeuren weer tot leven te wekken. Hij was echter bang dat men hem er mogelijk van zou betichten op eigen initiatief iets nieuws in te voeren. Daarom ging hij er pas toe over nadat de paus hem er op zijn verzoek toestemming voor gegeven had. Toen liet hij een kribbe klaarmaken, daar stro in leggen en er een os en een ezel bij zetten. En toen hij daarna zijn broeders had laten komen en de mensen toegestroomd waren, weergalmde het bos van de stemmen en maakten het heldere schijnsel van de talloze fakkels en de welluidende, melodieuze gezangen die eerbiedwaardige nacht stralend helder als was het dag, en gaven hem een bijzonder gewijde, plechtige sfeer. Vervuld van een diepvrome genegenheid stond de man Gods voor de kribbe; hij liet zijn tranen de vrije loop, maar werd tegelijkertijd doorzinderd van een onzegbare vreugde. Boven de kribbe werd de plechtige heilige mis gevierd en als diaken zong Franciscus het heilige evangelie. Daarna hield hij voor het aanwezige volk een preek over de geboorte van de arme Koning. En telkens wanneer hij Diens naam wilde uitspreken, noemde hij Hem in de overmaat van zijn innige liefde het 'Kind van Bethlehem'. Getuige van dit alles was een deugdzaam, alleszins betrouwbaar ridder, heer Johannes van Greccio. Uit liefde voor Christus had deze zich teruggetrokken uit de wereldse ridderdienst en was door de band van een bijzondere genegenheid met de man Gods verbonden. Deze man heeft verklaard dat hij in die kribbe toen een zeer schoon, slapend kindje heeft zien liggen, dat de heilige Vader, na het in zijn armen genomen te hebben, wakker scheen te maken. Niet alleen de heiligheid van de vrome ridder die dat heeft zien gebeuren, maakt wat hij gezien heeft, geloofwaardig; de werkelijkheid die erin wordt aangeduid, is een bevestiging ervan en de wonderen die erop volgden, hebben het bekrachtigd. We zien immers met eigen ogen hoe het voorbeeld dat Franciscus de wereld te zien gegeven heeft, de verdoofde harten van degenen bij wie het geloof in Christus is ingesluimerd, weer doet ontwaken en opnieuw tot leven wekt. En het stro van de kribbe - dat het volk bewaard heeft - geneest op wonderbare wijze zieke dieren en vrijwaart hen voor allerlei kwalen. Zo verheerlijkt God in alles zijn dienaar en brengt door onweerlegbare wondertekenen de macht van zijn heilig gebed aan het licht. top

HOOFDSTUK XI Franciscus' inzicht in de heilige Schrift en zijn profetische geest

1. De man Gods had zich nooit beziggehouden met de studie van de heilige Schrift noch was hij er ooit in onderwezen. Maar zijn onvermoeibaar bidden en de onafgebroken daarmee gepaard gaande beoefening van de deugden hadden hem er uiterst ontvankelijk voor gemaakt en hem er als het ware een intuïtief aanvoelingsvermogen voor gegeven; daardoor wist hij, in de hem verlichtende glans van Gods eeuwig licht, met wonderbare scherpzinnigheid de verborgen zin van de heilige Schrift te doorgronden. Zijn geest werd immers niet in het minst door het aardse geremd en kon daardoor ongehinderd tot in de diepste geheimen ervan doordringen. Waar wetenschap en geleerdheid halt moesten houden, vond zijn diep doorleefde liefde steeds een verdere weg. Zo nu en dan las hij in de heilige Schrift en wanneer hij eenmaal iets in zich opgenomen had, bleef het onuitwisbaar in zijn geheugen geprent. Want wat hij in aandachtig geestelijk luisteren opmerkte, liet hem niet onberoerd, omdat hij er zich in liefdevolle toewijding voortdurend in gedachten mee bleef bezighouden. De broeders vroegen hem eens of hij zich er mee kon verenigen dat ontwikkelde mannen, wanneer ze eenmaal in de orde opgenomen waren, zich toelegden op de studie van de heilige Schrift. Op die vraag antwoordde hij: 'Zeker, ik vind het goed, als ze maar naar het voorbeeld van Christus, van wie we vaker in de heilige Schrift lezen dat Hij gebeden dan dat hij gelezen heeft, niet nalaten ijverig te bidden. En dan moeten ze de heilige Schrift niet alleen benaderen om te weten te komen wat ze moeten zeggen; ze dienen ook wat ze horen, in praktijk te brengen; en het eerst ter navolging voor te houden, nadat ze het zelf tot hun levensregel hebben gemaakt. ‘Ik wil', vervolgde hij, 'dat mijn broeders de leerlingen zijn uit het evangelie; laten ze er gerust op uit zijn een grotere kennis van de waarheid te krijgen, maar dan toch zó dat ze tegelijk steeds meer onbevangen, oprecht eenvoudige, alleen om en voor God levende mensen worden. Want met de omzichtigheid van de slang dienen ze de eenvoud van de duif gepaard te laten gaan; de verheven Leraar heeft die immers met zijn gezegende mond in één adem genoemd (Mt 10,16).' top
2. In Siena vroeg een kloosterling, een doctor in de godgeleerdheid, hem eens naar zijn mening over enkele moeilijke teksten, waarvan men niet goed wist hoe men ze feitelijk moest verstaan. De uiteenzetting die de man Gods hem toen over de geheimen van Gods wijsheid gaf, was zo helder en duidelijk dat de geleerde stomverbaasd was en er vol bewondering over zei: 'Werkelijk, de hoge vlucht die de godgeleerdheid van de heilige Vader neemt, zou je kunnen vergelijken met de vlucht van een adelaar; de haar omhoogstuwende vleugels vindt ze in zijn verzonkenheid in God en zijn beschouwingen van het hemelse. Onze kennis daarentegen kruipt als een slang met haar buik over de grond.' Hoe onervaren de man Gods immers ook was in het uiteenzetten en discussiëren, met een rijke kennis ontwarde hij vaak de schriftuuruitspraken waarmee men geen raad wist, en bracht de duistere, verborgen zin ervan aan het licht. Maar eigenlijk is het toch niet zo heel wonderlijk dat God hem inzicht gegeven had in de heilige Schrift. Door zijn volmaakte navolging van Christus leefde hij immers naar de daarin geschreven waarheid en zette ze in daden om; en door de zalving van de heilige Geest geheel vervuld van genade, had hij de Leraar zelf ervan steeds bij zich en droeg Hem altijd in zijn hart. top
3. Ook de geest van de profetie was stralend in hem aanwezig. Daardoor was het hem mogelijk de toekomst te voorzien, hartsgeheimen te doorgronden, gebeurtenissen elders te zien alsof hij er zelf bij aanwezig was, en zich op wonderbare wijze bij mensen te voegen die ver van hem verwijderd waren. In de tijd dat de christenen Damiate belegerden, bevond Gods heilige zich daar ook, zijn kracht en bescherming zoekend niet in wapenen, maar in zijn geloof. Toen de christenen op de dag van de beslissende strijd de laatste voorbereidingen troffen en de dienaar van Christus ervan hoorde, begon hij hevig bedroefd te jammeren en zei tot zijn gezel: 'Ik hoop niet dat ze vandaag de strijd zullen wagen. De Heer heeft me immers duidelijk laten zien dat, als ze het doen, het voor de christenen niet goed zal aflopen. Maar ja, als ik hun dat zeg, zullen ze me voor een dwaas houden; zeg ik hun echter niets, dan zal het me zwaar op mijn geweten liggen. Wat denk jij ervan?' Zijn gezel gaf hem ten antwoord: 'Broeder, trek je van het oordeel van de mensen toch niets aan! Het zal niet de eerste keer zijn dat ze je een dwaas noemen. Doe wat je geweten je zegt, en vrees God meer dan de mensen!' Toen de heraut van Christus dat gehoord had, sprong hij op en ging de christenen in hun eigen belang een goede raad geven. Hij deed zijn uiterste best om de strijd te verhinderen en kondigde hun aan dat ze de nederlaag zouden lijden. Maar ze lachten hem uit als vertelde hij een sprookje; ze bleven hardnekkig vasthouden aan hun besluit en wilden niet omkeren. Ze trokken dus op, raakten slaags en leverden een fel gevecht. Maar het ging hun niet goed en tenslotte sloeg het hele christenleger op de vlucht en eindigde de strijd voor hen in een schandelijke nederlaag, niet in een triomfantelijke overwinning. De verliezen aan de kant van de christenen waren bijzonder groot; ongeveer zesduizend man werden gedood of gevangen genomen. het werd toen maar al te duidelijk dat ze de wijze raad van de arme van Christus niet naast zich neer hadden mogen leggen. menigmaal is de geest van een godvrezend man immers beter in staat te zeggen wat men moet doen, dan zeven wachters die op een uitkijkpost de wacht zitten te houden, zegt de Prediker (Ec 37,18). top
4. Toen de heilige van overzee was teruggekeerd en een keer naar Celano gegaan was om er te preken, nodigde een ridder hen in vrome eerbied en met grote aandrang uit de maaltijd bij hem te komen gebruiken. De man Gods ging dus naar het huis van de ridder en het gehele gezin was uitzonderlijk blij met de komst van de arme gasten. Voordat ze echter aan tafel gingen, wilde de, innerlijk steeds met God bezige, man, zoals hij gewoon was, zich in gebed en lofprijzing tot de Heer richten en stond hij enige tijd met naar de hemel gericht gelaat te bidden. Na zijn gebed nam hij zijn welwillende gastheer vertrouwelijk terzijde en sprak hem onder vier ogen als volgt toe: 'Mijn beste vrienden, omdat u mij zo dringend verzocht hebt bij u te komen eten, heb ik mij, zoals u ziet, laten overhalen bij u thuis te komen. Maar doe nu snel wat ik u aanraad, want u zult niet hier de maaltijd gebruiken, maar ergens anders. Biecht nu meteen in oprechte droefheid met een waarachtig berouw uw zonden en zorg ervoor alles, zonder iets te verzwijgen, in een eerlijke belijdenis te openbaren. Vandaag nog zal de Heer u immers zijn vergelding schenken, omdat u zijn armen zo liefdevol en toegewijd opgenomen hebt.' Onmiddellijk ging de man op de raadgevingen van de heilige in. Hij biechtte bij een van diens gezellen al zijn zonden, stelde daarmee orde op zijn zaken en bereidde zich zo goed mogelijk voor om te sterven. Eindelijk gingen ze aan tafel. De anderen waren echter nog maar pas aan het eten, toen de gastheer opeens de geest gaf en, zoals de man Gods voorzegd had, door een plotselinge dood uit het leven werd weggerukt. Om de verdiensten van de barmhartige liefde waarmee hij de arme van Christus gastvrijheid had bewezen, ontving hij, naar het woord van de Waarheid (Mt 10,41), omdat hij een profeet opname, ook het loon dat een profeet te bieden heeft. Dank zij de profetische aankondiging van de heilige man kon die vrome ridder immers voorbereidingen treffen voor zijn plotselinge dood, in die zin dat hij onder de veilige bescherming van een oprecht berouw de eeuwige verwerping kon ontkomen en de eeuwige heerlijkheid binnengaan. top
5. De volgende gebeurtenis had plaats, toen de heilige man in Rieti ziek te bed lag. In die stad leefde een met kerkelijke goederen rijk begiftigd man, Gedeon geheten, die een losbandig en werelds leven leidde. Overvallen door een zware ziekte lag hij te bed. Nadat hij zich bij Franciscus had laten brengen, vroeg hij hem onder tranen een kruisteken over hem te maken, en de omstanders ondersteunden zijn verzoek. Maar de heilige antwoordde hem: 'Wat? Moet ik u, die u zo lang aan uw vleselijke lusten hebt overgegeven zonder enige vrees voor het oordeel van God, nu tekenen met het teken van het kruis? Goed, omdat uw voorsprekers het zo vriendelijke en toegewijd voor u vragen, zal ik in de naam van de Heer het kruisteken over u maken. Maar weet wel: als u na uw genezing weer terugkeert naar uw vroegere walgelijke uitspattingen, zullen u ergere dingen overkomen dan nu. Wanneer iemand immers zondigt door ondankbaarheid, wordt hij altijd zwaarder gestraft dan de vorige keer.' Toen hij daarna het kruisteken over de man gemaakt had, sprong deze - die zojuist nog verkrampt en ineengekrompen op bed gelegen had - dadelijk gezond op en zei, God prijzend: 'Ik ben genezen!' Velen hoorden, toen hij opsprong, zijn heupbotten kraken; het was alsof je dorre takken met je hand brak. Het duurde echter niet heel lang of de man vergat God opnieuw en gaf zich weer aan ontucht over. Op een avond had hij in het huis van een kanunnik de maaltijd gebruikt en bleef daar 's nachts slapen. Plotseling stortte het dak van het huis en bedolf allen. De anderen wisten de dood te ontkomen, alleen voor die rampzalige was de weg naar buiten versperd en hij kwam om. Door een rechtvaardig vonnis van God was het laatste wat die man overkwam, erger dan het eerste. Hij verdiende het evenwel om zijn zonde van ondankbaarheid en zijn minachting voor God. Wanneer je vergeving krijgt voor je zonde, behoor je daar dankbaar voor te zijn; herhaling van je zonde brengt dubbele straf. top
6. Ook kwam er eens een adellijke, zeer vrome vrouwe bij de heilige om hem haar leed te klagen en hem te vragen wat ze ertegen moest doen. Ze had namelijk een zeer hardvochtige man die zich verzette tegen haar verlangen Christus dienstbaar te zijn. Daarom vroeg ze de heilige voor hem te bidden dat God in zijn barmhartigheid zijn hart gedweeër zou maken. Toen de man Gods haar verhaal hoorde, zei hij tot haar: 'Ga in vrede en wees er onwrikbaar van overtuigd dat u binnenkort iets van uw man zult ondervinden dat u zeer zal troosten.' En hij voegde eraan toe: 'Zeg hem namens God en mij dat het nu het moment voor hem is van Gods barmhartigheid, maar dat bij uitstel gerechtigheid zal geschieden.' Nadat hij daarna de vrouw gezegend had, ging zij naar huis terug, trof daar haar man en bracht hem de boodschap over die de heilige haar meegegeven had. Op datzelfde moment greep de heilige Geest bij hem in. Op slag maakte Deze een ander mens van hem en deed hem in alle zachtmoedigheid antwoorden: 'Vrouw, laten we de Heer dienen en gaan zorgen voor het heil van onze ziel.' Op aanraden van de heilige echtgenote leefden ze vel jaren in onthouding en op dezelfde ontsliepen ze beiden in de Heer. Bewonderenswaardig was zonder twijfel bij de man Gods de macht van zijn profetengeest. Daardoor was het hem gegeven krachteloze ledematen weer levenskrachtig te maken en verharde harten tot vroomheid te brengen. Maar niet minder verbazingwekkend was de helderheid waarmee zijn geest van te voren wist wat er in de toekomst zou gebeuren, en zelfs gewetensgeheimen doorzag, als was hem als een tweede Eliseüs een dubbel deel van de geest van Elias ten deel gevallen (2 Kon 2,9vv). top
7. Op zekere dag had hij immers een goede vriend van hem enkele dingen voorspeld, die deze op het eind van zijn leven zouden overkomen. De geleerde, waarvan wij vroeger verteld hebben dat hij eens met de heilige een gesprek had gevoerd over de heilige Schrift, hoorde dat. Hij wist niet wat hij ervan moest denken, en omdat hij aan de waarheid ervan twijfelde, vroeg hij aan de heilige vader of hij inderdaad gezegd had wat de man hem had verteld. De man Gods verzekerde hem dat hij dat werkelijk gedaan, maar liet het daar niet bij; in één moeite door voorspelde hij de man die hem gevraagd had naar het lot van een ander, hoe het met hemzelf zou aflopen. En om zijn woorden kracht bij te zetten, begon hij hem tegelijkertijd ook te spreken over een geheime gewetensmoeilijkheid, waarover de man met geen sterveling nog ooit een woord gewisseld had. Op wonderbare wijze gaf hij heem een uiteenzetting van die moeilijkheid en loste ook meteen op door hem een goede raad te geven. Om de waarheid van dit alles te bevestigen, wijzen wij erop dat het met die kloosterling werkelijk zo gegaan is als de dienaar van Christus hem had voorzegd. top
8. Toen de heilige met broeder Leonardus van Assisi van overzee terugkeerde, was hij op een gegeven moment nogal vermoeid en uitgeput en reed hij enige tijd op een ezel. Zijn gezel liep achter hem aan en omdat ook hij zeer vermoeid was, kwam de gedachte bij hem op - overigens volkomen menselijk: 'het gaat er maar om wat voor kansen je ouders in het leven hebben gekregen! Kijk, hij daar laat zich mooi op een ezel vervoeren, maar ik moet lopen en de ezel op de juiste weg houden.' Terwijl hij zo in zichzelf liep te mopperen, liet de heilige man zich opeens van zijn ezel glijden en zei tot hem: 'Nee, broeder, het is toch al te gek dat ik rijd en jij moet lopen. In de wereld ben jij immers een veel aanzienlijker en belangrijker man geweest dan ik.' De broeder ontstelde hevig en werd onmiddellijk vuurrood van schaamte, toen hij zich bewust werd dat de heilige hem doorzien had en op heterdaad op die gedachte had betrapt. Hij wierp zich voor de voeten van de man Gods, vertelde onder een stroom van tranen wat hij heimelijk gedacht had, en vroeg de heilige hem te vergeven. top
9. Het volgende gebeurde met een andere broeder, een vroom man die de dienaar van Christus zeer was toegedaan. Telkens weer kwam de gedachte bij hem op dat je erop kon rekenen Gods liefdevolle genade waardig te zijn, als de heilige je als vriend zag en je genegen was, maar dat je door God niet als een van zijn uitverkorenen gezien zou worden, als je voor de man Gods een vreemde bleef. Die gedachte verontrustte hem nogal en hij had het door het piekeren vaak zeer moeilijk met zichzelf. Maar hoe vurig hij ook verlangde naar de genegenheid van de man Gods, hij sprak nooit met iemand over zijn geheim en hield het diep in zijn hart verborgen. Op zekere dag riep de liefdevolle vader hem vriendelijk bij zich en zei tot hem: 'Mijn beste jongen, laat je toch niet zo door die gedachte van jou van de wijs brengen! Denk er goed aan dat je me zeer dierbaar bent en dat ik je als een van mijn beste vrienden beschouw. Graag schenk ik je daarom mijn genegenheid en liefde.' Toen de broeder dat hoorde, was hij uiterst verbaasd en, omdat hij de heilige daarna nog meer toegedaan was dan vroeger ondervond hij niet alleen in steeds grotere mate diens genegenheid, maar werd hij ook door de hem weldadig geschonken genade van de heilige Geest met steeds rijkere genaden overladen. Ook bevond de heilige zich eens in afzondering in een cel op de berg La Verna. Een van zijn gezellen verlangde vurig in het bezit te komen van een geschrift met enige woorden van de Heer, waar de heilige in het kort eigenhandig iets had bijgeschreven. Hij vertrouwde erop dat hij daardoor bevrijd zou worden van een zware bekoring, waarvan hij niet lichamelijk, maar geestelijk te lijden had, of die in ieder geval gemakkelijker zou dragen. Maar hoezeer hij ook door het verlangen naar een dergelijk geschrift verteerd werd, uit verlegenheid en schaamte durfde hij er tegenover de eerbiedwaardige Vader met geen woord over te reppen. Wat een mens echter voor de heilige verborgen hield, werd hem door Gods geest geopenbaard. Op zekere dag liet hij zich door genoemde broeder inkt en papier brengen, schreef er, zoals de broeder gewenst had, eigenhandig de Lofzang van de Heer op en voegde er aan het einde nog zijn zegen voor hem aan toe. Toen zei hij: 'Neem dit papier; het is voor jou. Bewaar het zorgvuldig tot de dag van je dood.' De broeder nam het door hem zo vurig begeerde geschenk aan en onmiddellijk werd hij van heel zijn bekoring bevrijd. Het geschrift is bewaard gebleven en was, toen het later wonderbare dingen bewerkte, een getuigenis van het heilige deugdenleven van Franciscus. top
10. Verder was er nog een broeder die, als je hem in zijn doen en laten zag, een hoge graad van heiligheid had bereikt en uitmuntte door zijn voortreffelijke levenswandel. Maar hij had iets zeer opvallends. Hij deed niets dan bidden en onderhield zo streng het stilzwijgen dat hij zelfs gewoon was niet met woorden te biechten, maar uitsluitend met gebaren. De heilige Vader kwam een keer op bezoek. Hij zag de broeder en raakte later met de andere broeders over hem in gesprek. Terwijl de laatsten geen woorden genoeg konden vinden om hem te prijzen en in de hoogte te steken, zei de heilige man opeens: 'Zwijg toch, broeders, houd nu eindelijk een sop die duivelse komedie te prijzen! Wees ervan overtuigd dat de duivel hier in het spel is en dat alles een bedrieglijke misleiding is.' De broeders waren over die uitspraak nogal verstoord. Ze waren immers van mening dat zoveel tekenen van volmaaktheid onmogelijk de dekmantel konden zijn van een bedrieglijke komedie. Maar het duurde niet lang of die broeder ging de orde uit. Toen bleek maar al te duidelijk hoe helder de man Gods met de ogen van zijn geest het geheim in het hart van die broeder had doorschouwd. Van velen die vast in hun schoenen schenen te staan, heeft de man Gods voorspeld dat ze zouden vallen, maar ook heeft hij van vele goddelozen met absolute zekerheid verklaard dat ze zich tot Christus zouden bekeren. Het was alsof het hem gegeven was van nabij te schouwen in de spiegel van het eeuwige licht en hij in de wonderbare, stralende glans daarvan met de ogen van zijn geest dingen zag als was hij er persoonlijk bij aanwezig, terwijl ze toch in werkelijkheid ver van hem verwijderd waren. top
11. Toen bijvoorbeeld de Vicarius, zijn plaatsvervanger eens een kapittel hield, was de heilige in zijn cel aan het bidden en aan het bemiddelen tussen zijn broeders en God. De heilige man zag toen in zijn geest dat een broeder zich onder het mom van een of andere verontschuldiging onttrok aan de regels van de kloostertucht. Hij riep een van de broeders bij zich en zei tot hem: 'Broeder, ik heb een duivel op de rug van die ongehoorzame broeder zien zitten en zijn hals in een wurgende greep zien houden. In de macht van een dergelijk berijder moest hij zich wel door diens ingevingen laten leiden, want hij had de teugels van de gehoorzaamheid van zich afgeworpen. Maar ik heb God voor hem gebeden. Toen raakte die boze geest meteen in verwarring en vluchtte weg. Ga dus die broeder zeggen dat hij onmiddellijk zijn nek buigt onder het juk van de heilige gehoorzaamheid.' Nadat de ongehoorzame broeder door die tussenpersoon de vermaning van de heilige Vader gekregen had, bekeerde hij zich terstond tot God en wierp zich nederig voor de voeten van de Vicarius. top
12. Een andere keer kwamen er twee broeders naar de kluizenarij van Greccio. Ze hadden een lange tocht achter de rug en waren enkele en alleen op reis gegaan om de man Gods te bezoeken en zijn zegen te ontvangen, waarnaar ze al lang hadden uitgezien. Toen ze er echter kwamen, troffen ze da man Gods niet, omdat hij zich al uit de gemeenschap had teruggetrokken en weer naar zijn cel was gegaan. De broeders waren er diep bedroefd over en gingen troosteloos weer terug. En zie, terwijl ze al op de terugweg waren, kwam de heilige tegen zijn gewoonte in zijn cel uit. Hij riep de broeders achterna en zegende hen in de naam van Christus, zoals ze zo vurig verlangd hadden, door een kruisteken over hen te maken. top
13. Bij een andere gelegenheid kwamen er van Terra di Lavoro twee broeders, van wie de oudste de jongste nogal onheus behandeld had. Toen ze bij de heilige Vader gekomen waren, vroeg deze de jongste hoe de broeder, met wie hij op stap gegaan was, zich onderweg tegenover hem gedragen had. 'Wel. dat ging vrij goed', was het antwoord dat hij kreeg. Maar de heilige man zei: 'Pas op, broeder, dat je niet denkt de nederigheid te beoefenen door onwaarheid te spreken! Ik weet immers maar al te goed wat er gebeurd is. Maar heb korte tijd geduld; dan zul je wat zien.' In opperste verbazing vroeg de broeder zich af hoe de heilige Vader dat alles in zijn geest kon weten terwijl het toch zo ver weg gebeurd was. Enkele dagen later echter ging de broeder, die zijn medebroeder zo aanstootgevend behandeld had, in diepe minachting voor de orde weer de wereld in. Hij was er niet toe gekomen de heilige Vader vergiffenis te vragen voor zijn vergrijp en de verdiende straf ter verbetering te ondergaan. Zijn val maakte twee zaken duidelijk: de redelijkheid waarmee God in zijn gerechtigheid tewerk gaat, en de scherpziende blik van de profetische geest van de heilige vader. top
14. Uit al het voorafgaande blijkt overduidelijk dat de dienaar van Christus door de macht van God werkelijk meer dan eens aanwezig was bij zijn broeders terwijl ze ver van hem verwijderd waren. Het is voldoende zich te binnen te brengen hoe hij tijdens zijn afwezigheid, van gestalte veranderd, zijn broeders een keer op een vuurspettende wagen verschenen is en hoe hij zich met in kruisvorm uitgestrekte armen heeft laten zien op het kapittel van Arles. We moeten wel geloven dat hij bij deze gelegenheden door de beschikking van Gods wil in lichamelijke gestalte verschenen is, opdat uit het feit van zijn lichamelijke aanwezigheid duidelijk aan het licht zou komen hoezeer zijn geest zich in de nabijheid bevond van het licht van de eeuwige Wijsheid en er toegankelijk voor was. Want de Wijsheid, die in snelheid en soepelheid alles overtreft en door de zuiverheid van haar wezen overal komt en doordringt waar ze wel, trekt van geslacht tot geslacht ook binnen in heilige zielen om ze tot vrienden van God en profeten te maken. En de hemelse Leraar openbaar bij voorkeur zijn geheimen juist aan pretentieloze, nederige mensen, zoals eerst te zien was bij David, de grootste van de profeten, later bij Petrus, de eerste van de Apostelen, en tenslotte ook de bij de arme van Christus, Franciscus. Hoewel ze immers ongeletterde, onbetekenende mensen waren, zijn ze door onderrichting van de heilige Geest grote mannen geworden en tot grote taken geroepen; de eerste, een herder, moest de kudde van de Synagoge gaan weiden, die God eens uit Egypte had geleid; de tweede, een visser, kreeg als opdracht het net van de Kerk te vullen met gelovigen van allerlei soort; en de laatste, eens een koopman, werd aangewezen om, door alles omwille van Christus te verkopen en weg te geven, zich de parel van de evangelische volmaaktheid te verwerven. top

HOOFDSTUK XII De macht die van Franciscus' preken uitging en zijn gave om zieken te genezen

1. Franciscus was in de volle zin van het woord een trouw en volgzaam dienaar van Christus en wilde in alles zo getrouw en volmaakt mogelijk te werk gaan. Bij voorkeur legde hij zich daarom toe op de beoefening van die deugden waarvan hij door de ingeving van de heilige Geest wist dat ze zijn god het meest welgevallig waren. Daardoor kwam hij echter voor een probleem te staan waar hij geen raad mee wist en dat hem heel wat gewetensangsten bezorgde. Dagenlang worstelde hij ermee en hij bad ervoor, en toen hij daarna weer in de gemeenschap terugkeerde, legde hij het aan zijn vertrouwde broeders voor om tot een oplossing te komen. 'Broeders', zei hij, 'geven jullie me nu eens een goede raad; wat denken jullie dat het beste ? Moet ik me geheel vrijmaken voor het gebed of rondtrekken om te preken? Eigenlijk ben ik maar een onbetekenend, eenvoudig en ongeletterd man, die meer de gave heeft gekregen om te bidden dan om te preken. Ook ben ik van mening dat je door te bidden winst maakt en genade op genade krijgt; preken zie ik als een soort uitdelen van uit de hemel gekregen gaven. Verder zuiver je, wanneer je bidt, je innerlijke gevoelens en strevingen, kom je tot innige vereniging met de ene God en versterk je je deugdenleven; preken vertroebelt echter de gang van je gedachten, leidt je aandacht naar vele dingen af en verslapt je in de onderhouding van de regeltucht. En tenslotte, in het gebed spreken we met God en luisteren we naar Hem, we leiden als het ware het leven van de engelen en verkeren onder de engelen; als predikant moet je je daarentegen steeds weer in dienst stellen van de mensen en, als mens onder hen levend, over menselijke aangelegenheden denken en menselijke dingen zien, zeggen en horen. Maar toch is er iets wat daartegenover staat en dat in Gods ogen ruimschoots tegen dat alles schijnt op te wegen: dat namelijk de eniggeboren Zoon van God, de hoogste Wijsheid, omwille van de redding van de zielen uit de schoot van de eeuwige Vader is neergedaald om door zijn voorbeeld de wereld te onderwijzen en de mensen de heilsboodschap te brengen. Voor de prijs van zijn bloed zou Hij hen vrijkopen, in het bad van zijn bloed hen reinigen en door hen de beker van zijn bloed te reiken hun tot steun zijn; en niets zou Hij voor zichzelf behouden, maar alles vrijgevig afstaan voor onze redding. Omdat wij nu bij alles wat we doen, ons moeten richten naar wat wij Hem zien doen en bij Hem als op een hoog oprijzende berg waarnemen, komt het me voor dat God liever wil dat ik mijn rustig gebedsleven onderbreek en de wereld intrek om onder de mensen te gaan werken.' Vele dagen lang voerde hij dergelijke gesprekken met zijn broeders, telkens kwam hij er weer op terug, maar ondanks dat slaagde hij er niet in met zekerheid te weten te komen wat Christus nu werkelijk meer welgevallig was en wat hij dus moest kiezen. Door zijn profetische geest wist hij wonderbaarlijke dingen, maar ten opzichte van dit probleem was hij niet in staat met zichzelf in het reine te komen en een oplossing te vinden. Maar dit had zijn reden. God had namelijk in zijn voorzienigheid een betere weg op het oog: Hij zorgde ervoor dat de verdienstelijkheid van het predikersleven door een openbaring vanuit de hemel aan het licht werd gebracht en dat de nederigheid van Franciscus zo geen geweld werd aangedaan. top
2. Als een echte Mindere Broeder geneerde de man Gods, die van de hoogste Leermeester grote en belangrijke zaken had geleerd, zich niet zelfs in geringe zaken zich door minder, eenvoudige mensen te laten voorlichten en hun raad te vragen. Met de grootste ijver was hij er immers voortdurend op uit te weten te komen hoe hij te werk moest gaan en welke weg hij moest bewandelen om in overeenstemming met Gods wens Hem steeds volmaakter te dienen. Zijn hele leven lang zag hij het als de hoogste wijsheid en was ook datgene wat hij met brandend verlangen het meest zocht: te leren van wie dan ook, van geleerden en ongeletterden, van volmaakten en onvolmaakten, van jong en oud, hoe hij tot een rijker deugdenleven kon komen en de hoogste top van de volmaaktheid bereiken. Zo kwam hij ertoe twee van zijn broeders uit te kiezen en ze naar broeder Silvester te sturen, die eens een kruis uit zijn mond had zien komen [III,5]; toentertijd bevond die broeder zich op de berg die boven Assisi ligt, en wijdde zich daar onafgebroken aan het gebed. De broeders moesten broeder Silvester verzoeken God voor hem om een antwoord te vragen voor zijn problemen en hem dat namens de Heer mee te delen. Hetzelfde droeg hij ook de godgewijde maagd Clara op. Zij moest onder de zusters die onder haar gehoorzaamheid stonden, er een uitkiezen die uitmuntte door oprecht, onbevangen eenvoud en vrome toewijding aan God, en door haar - er ondertussen ook zelf met de andere zusters voor biddend - van de Heer proberen te weten te komen wat Hij van hem wilde. Doordat de heilige Geest het hun openbaarde, kwamen de eerbiedwaardige priester en de godgewijde maagd op wonderbare wijze tot een eenstemmig antwoord: dat het God namelijk welgevallig was dat de heraut van Christus erop uit zou trekken om te gaan preken. Toen de beide broeders weer bij de man Gods terug waren, en hem Gods wil, zoals ze die gehoord hadden, overbrachten, maakte Gods dienaar zich onmiddellijk klaar; hij wilde geen ogenblik meer wachten en ging op weg. Zo onstuimig was echter de ijver waarmee hij zich opmaakte om Gods opdracht uit te gaan voeren, en zo strijdvaardig trok hij erop uit, dat het scheen alsof de Heer zijn hand op hem had gelegd en hem vanuit de hemel met nieuwe, ongekende kracht had toegerust. top
3. Al voorttrekkend kwam hij in de buurt van Bevagna bij een plek waar een zeer grote menigte van allerlei vogels bijeen was. Toen de man Gods die vogels gezien had, liep hij spontaan op hen toe en begroette ze alsof ze redelijke wezens waren. Terstond namen alle vogels, zich naar hem toekerend, een afwachtende houding aan, waarbij ze, omdat ze in de struiken zaten, met hun kopjes naar beneden bogen, toen hij bij hen in de buurt kwam, en hem op ongewone wijze aandachtig bekeken. De man Gods ging vlak bij hen staan en gaf hen in liefdevolle bezorgdheid de vermaning naar het woord van God te luisteren. Toen zei hij hun: 'Mijn broeders vogels, zorg er toch voor jullie Schepper vol ijver te verheerlijken en te loven. Hij gaf jullie immers veren om je te kleden en vleugels om te vliegen; Hij wees jullie de vrije, zuivere lucht toe als jullie domein en iedere dag weer opnieuw zorgt Hij voor alles wat jullie nodig hebben, zonder dat jullie er zelf iets voor hoeven te doen.' terwijl hij die toespraak tot hen hield en meer dergelijke dingen tot hen zei, begonnen de vogels zich op een wondere manier te gedragen; ze rekten hun hals, strekten hun vleugels uit, openden hun bekjes en volgden hem in nieuwsgierige aandacht met hun blik. De man Gods was er verrukt over en laaiend enthousiast ging hij tussen hen rond, terwijl hij met zijn habijt langs hen streek. Maar geen van de vogels vloog weg. Ze bleven zitten totdat hij het kruisteken over hen maakte en hun verlof gaf te gaan. Toen eerst vlogen ze met de zegen van de heilige allemaal tegelijk op. Van dat alles waren zijn gezellen, die op de weg waren blijven wachten, getuige. Maar toen de man Gods, die alleen bedacht was op de verheerlijking van God en hem alleen zocht, bij hen teruggekeerd was, begon hij zich van nalatigheid te beschuldigen, omdat hij tot dan toe nog nooit voor de vogels had gepreekt. top
4. Vervolgens trok hij predikend door de omliggende dorpen en kwam in het dorp Alviano. Toen de mensen daar samengekomen waren en hij om stilte had gevraagd, kon hij zich nauwelijks verstaanbaar maken, omdat zwaluwen, die in de nabijheid hun nest aan het bouwen waren, met hun gekwetter een oorverdovend lawaai maakten. Ten aanhoren van heel zijn gehoor sprak de man Gods hen toe en zei: 'Mijn zusters zwaluwen, jullie hebben nu lang genoeg gepraat. Mag ik nu eindelijk ook eens aan het woord komen? Luister naar het woord van God, en wees stil totdat ik klaar ben met mijn preek!' Meteen zwegen de zwaluwen alsof ze verstand hadden en hem hadden begrepen, en ze bleven rustig zitten totdat hij zijn hele preek gehouden had. Allen die het zagen, waren met stomheid geslagen en verheerlijkten God. Het verhaal over dit wonder, werd daarna overal verteld; het vervulde velen van eerbied voor de heilige en verinnigde hun geloof. top
5. In de stad Parma was een student, een jongeman met een edel karakter, in gezelschap van enige andere studenten druk bezig met zijn studie. Toen hij op een gegeven moment door het gekwetter van een zwaluw werd gestoord, wat hem zeer ongelegen kwam, zei hij tot zijn medestudenten: "Dat is vast een van die zwaluwen die de man Gods Franciscus eens tijdens zijn preek lastig vielen totdat hij hun het zwijgen oplegde." Daarna keerde hij zich tot de zwaluw en zei vol vertrouwen: "In naam van Gods dienaar Franciscus beveel ik je dat je onmiddellijk zwijgt en bij me komt." Het was alsof die zwaluw bij Franciscus in de leer was geweest en zich zijn lessen ter harte had genomen. Nauwelijks had ze immers de naam van Franciscus gehoord of ze zweeg ogenblikkelijk en vloog op de student af. Ze ging op zijn hand zitten en vertrouwde zich aan hem toe alsof ze zich bij hem volkomen veilig voelde. De jongeman wist niet wat hem overkwam. Verbijsterd gaf hij de zwaluw meteen haar vrijheid terug, maar haar gekwetter heeft hij verder nooit meer gehoord. top
6. Bij een andere gelegenheid was de dienaar van God in Gaeta, een stadje aan zee, aan het preken. Uit eerbiedige genegenheid drongen de mensen ondertussen op hem toe om hem aan te raken. De dienaar van Christus had echter een gruwelijke hekel aan dergelijke eerbetuigingen van het volk. Hij probeerde de mensen dus te ontlopen en slaagde erin alleen in een bootje te springen dat toevallig vlak bij de kust lag. Maar het leek wel alsof er in dat bootje iets zat dat met verstand begaafd was en het aan het varen kon brengen. Opeens immers voer het tot grote verbazing van allen die het zagen, zonder dat iemand aan het roeien was, een eind de zee op en bleef eerst toen het na verloop van tijd op een behoorlijke afstand van de kust in volle zee was gekomen, onbeweeglijk op de golven liggen. Dat duurde zolang als nodig was om de heilige zijn preek voor de mensen, die op de kust waren blijven wachten, af te laten maken. Toen de menigte, na de preek gehoord en het wonder gezien te hebben, zijn zegen ontvangen had en, door weg te gaan, liet blijken de man Gods niet meer lastig te zullen vallen, voer het bootje weer op eigen kracht naar de kust terug. Wie zou zo goddeloos en verhard kunnen zijn dat hij minachting zou hebben voor het preken van Franciscus? De wonderbare macht die ervan uitging, bracht immers niet alleen redelijke wezens ertoe hem te gehoorzamen, maar liet bij zijn preken ook levenloze dingen hem hun dienst verlenen alsof ze bezielde, levende wezens waren. top
7. Op Gods dienaar Franciscus rustte namelijk bij alles wat hij ondernam, de geest van de Heer die hem gezalfd en gezonden had, en Christus zelf, Gods kracht en Gods wijsheid, was hem steeds nabij, opdat hij voldoende welsprekend de ware leer zou verkondigen en met de stralende glans van grootse, machtige wonderen omgeven zou zijn. Zijn woorden waren immers als brandend vuur; ze drongen door tot in het diepst van het hart van de mensen en vervulden allen die hem hoorden, met verbaasde verwondering. Wat hij zei, had nooit iets van het gezochte of kunstmatige dat een door mensen zorgvuldige bewerkte, op effect bedachte grootse stijl eigen is; integendeel, hij sprak met heel gewone woorden, maar de invloed ervan had de geur van goddelijke inspiratie. Bij zekere gelegenheid zou hij een preek houden voor de paus en de kardinalen. Op aandringen van de heer van Ostia, die hem op dat idee had gebracht, was hij ijverig in de weer geweest om een goede preek in elkaar te zetten en met veel zorg had hij die ook van buiten geleerd. Toen hij echter voor het eerbiedwaardige college stond om zijn stichtende preek te houden, herinnerde hij er zich opeens geen woord meer van en wist hij helemaal niet wat hij moest zeggen. In waarachtige nederigheid vertelde hij dit aan zijn gehoor, keerde in zichzelf en vroeg de heilige Geest om zijn genadevolle hulp. En plotseling begon hij in een rijke stroom van woorden een zo indrukwekkende en doeltreffende preek te houden dat hij de harten van die verheven mannen tot berouwvolle inkeer bracht. Het werd toen wel heel duidelijk dat niet hijzelf, maar de geest van de Heer in hem sprak. top
8. Omdat hij overigens alles waartoe hij anderen in zijn preek aanspoorde, eerst zelf daadwerkelijk in praktijk had gebracht, konden zijn toehoorders hem nooit enig verwijt maken en kon hij hun altijd onverbloemd en met groot zelfvertrouwen de waarheid zeggen. Het maakte voor hem niets uit met wie hij te doen had. Wanneer het over iemands zondig leven ging, was hij geen zachte heelmeester; hij prikte door de gezwellen heen. Met zondaars ging hij nooit omzichtig te werk; integendeel, net bittere verwijten probeerde hij hen in hun hart te raken. Hij bleef zichzelf altijd gelijk, of hij nu tot aanzienlijke of onaanzienlijk mensen sprak, en met even grote blijheid verkondigde hij Gods woord voor een kleine groep als voor aan talrijk publiek. Van iedere leeftijd en geslacht stroomden de mensen toe om die wonderlijke man, die door de hemel aan de wereld gegeven was, te zien en te horen. Hij van zijn kant trok door de meest uiteenliggende streken en verkondigde vol ijver het evangelie, terwijl de Heer hem terzijde stond en zijn preken kracht bijzette door ze vergezeld te laten gaan van wonderen. Want door de kracht van de naam van de Heer dreef de heraut van de waarheid Franciscus duivels uit, genas hij zieken en, wat belangrijker is, door zijn indringend woord wist hij verstokte harten te vermurwen en tot boetvaardigheid te brengen en gaf hij de mensen soms tegelijk met de genezing van hun lichaam ook de gezondheid van hun ziel terug. Enkele van zijn wondere daden, die wij als voorbeeld hier laten volgen, bewijzen dit. top
9. In de stad Toscanella verbleef de heilige man eens bij een ridder die hem uit eerbied als gast in zijn huis opgenomen had. De man had maar één zoon en die was vanaf zijn geboorte verlamd. Na langdurig aandringen van zijn gastheer hielp de heilige het kind met zijn hand overeind. Op hetzelfde ogenblik werd het gezond. Allen zagen immers hoe bij die aanraking zijn ledematen opeens kracht kregen en soepel werden. Nauwelijks voelde het kind dat het genezen was en er de kracht toe had of het sprong haastig uit bed en begon, God dankend en lovend, te lopen en te springen. In de stad Narni was een man door een beroerte getroffen en lag verlamd op bed. Al zijn ledematen waren volkomen krachteloos en weigerden iedere dienst. Toen de man Gods op dringend verzoek van de bisschop van de stad het kruisteken over de man had gemaakt, van het hoofd tot de voeten, werd deze weer helemaal gezond. In het bisdom Rieti was een jongen wiens buik sinds vier jaar zo gezwollen was dat hij met geen mogelijkheid zijn eigen benen kon zien. Onder tranen bracht zijn moeder hem bij de heilige en zodra deze het kind met zijn heilige handen had aangeraakt, was het van zijn kwaal bevrijd. In de buurt van Orte trof de man Gods eens een kind aan dat zo ineengeschrompeld en vergroeid was dat het met zijn hoofd op zijn voeten lag; ook waren enkele beenderen gebroken. Op het jammerend verzoek van zijn ouders maakte de heilige het kruisteken over het kind. Opeens strekte het zijn lichaam in volle lengte uit en was het normaal en gezond. top
10. Met een vrouw in Gubbio gebeurde het volgende. Door de reumatiek waren de vingers aan haar beide handen helemaal kromgetrokken en verlamd; ze kon er absoluut niets meer mee doen. De man Gods maakte in de naam van de Heer het kruisteken over haar. Op hetzelfde moment werd ze weer volkomen gezond, en wel zó dat ze meteen naar huis liep en, als was ze een andere schoonmoeder van Petrus, voor de heilige en de armen eigenhandig een maaltijd bereidde. In het dorp Bevagna leefde een meisje dat aan beide ogen blind geworden was. In naam van de Allerheiligste Drieëenheid bestreek de man Gods haar ogen driemaal met zijn speeksel. Daardoor kreeg het meisje het vurig verlangde licht van haar ogen weer terug. Ook in Narni werd een vrouw die door blindheid getroffen was, tot haar grote vreugde weer ziende, toen de heilige haar met het kruisteken getekend had. In Bologna had een jongen op een van zijn ogen een vlek die het hem onmogelijk maakte ook maar iets met dat oog te zien. En er was geen enkel geneesmiddel om dat euvel te verhelpen. De dienaar van God maakte een kruisteken over de jongen van het hoofd tot de voeten. Daarna kon de jongen met dat oog zó goed zien dat hij later, toen hij in de Orde van de Mindere Broeders ingetreden was, verzekerde dat hij met dat, vroeger zieke, oog veel beter zag dan met het oog dat altijd gezond was geweest. Toen de dienaar Gods eens in San Gemini kwam, werd hij door een vroom man gastvrij in zijn huis ontvangen. De vrouw van die man was in de macht van een duivel en had zwaar van hem te lijden. De heilige verzonk enige tijd in gebed en beval toen de duivel op gehoorzaamheid uit die vrouw te gaan. En zo plotseling deed hij die duivel door de hem door God gegeven macht verdwijnen dat het werkelijk overduidelijk werd dat duivels, hoe hardnekkig ze ook zijn, absoluut niets vermogen tegen de macht van de heilige gehoorzaamheid. Een dergelijk geval deed zich voor in Città di Castello. Eem vrouw was bezeten van een razende, boosaardige geest. De man Gods gaf hem op gehoorzaamheid bevel die vrouw te verlaten. Wel was de duivel diep verontwaardigd en liet dat ook blijken, maar hij verdween en liet de vrouw, die tevoren geestelijk en lichamelijk helemaal in zijn macht geweest, verder met rust. top
11. Een broeder leed aan een verschrikkelijke ziekte die je eerder een kwelling van de duivel dan een natuurlijke ziekte zou noemen. Zo zagen het althans velen. Vaak sloeg hij in volle lengte tegen de grond en gooide zich heen en weer, terwijl het schuim op zijn mond stond. Beurtelings trokken zijn ledematen zich dan krampachtig samen en strekten ze zich weer; nu een waren ze verkrampt en verwrongen, dan weer star en stijf. Soms ook werd hij zo stijf als een plank en zweefde in liggende houding omhoog; dan hing hij horizontaal boven de grond om opeens weer met een verschrikkelijke smak op de grond terug te vallen. De dienaar van Christus, die van een diep medelijden jegens hem vervuld was vanwege die ellendige, ongeneselijke kwaal, liet hem een keer toen dat weer gebeurde, een stuk brood brengen dat hij juist aan het eten was. De zieke at het en dat gaf hem zoveel kracht dat hij verder van die ziekte niet meer te lijden heeft gehad. In het graafschap Arezzo had een vrouw dagenlang in barensweeën gelegen en lag op sterven. Ze was de wanhoop nabij en kon voor haar redding alleen nog maar vertrouwen op de hulp van God. De dienaar van God was vanwege zijn ziekte te paard door die streek getrokken en toevallig werd het paard teruggebracht door het dorp waar die vrouw het zo zwaar te verduren had. Toen de mensen van het dorp het paard echter zagen en zich herinnerden dat de heilige man het bereden had, namen ze het dier het bit uit de bek om dat op die vrouw te leggen. Bij die wonderdadige aanraking ervan bracht de vrouw terstond, zonder enige moeilijkheid, haar kind ter wereld, terwijl ze zelf in leven bleef. Een vroom godvrezend man uit Città della Pieve had een koor in zijn bezit dat de heilige Vader wel eens als gordel had gebruikt. Omdat er in dat dorp veel mannen en vrouwen waren die aan allerlei kwalen leden, was de man gewoon hun huizen langs te gaan, het koord in het water te dopen en de patiënten van dat water te laten drinken. Op deze wijze waren zeer veel zieken genezen. Maar er waren ook zieken die een stuk brood aten dat de heilige had aangeraakt, en door de machtige werking van God spoedig hun gezondheid terugkregen. top
12. Omdat de heraut van Christus bij zijn preken omgeven was door de stralende glans van deze en vele andere wonderen, luisterde men aandachtig naar wat hij te zeggen had, als was hij een engel gezonden door de Heer. En terecht! Zijn alles overtreffend, in de hoogste mate bevoorrecht deugdenleven, een profetische geest, zijn macht wonderen te doen, het hem vanuit de hemel gegeven antwoord dat hij moest gaan preken, de gehoorzaamheid die redeloze schepselen hem betoonden, de overweldigende ommekeer die in de harten van de mensen plaatsvond bij het horen van zijn woorden, de kennis die hem door de onderrichting van de heilige Geest ten deel gevallen was en die alle menselijke kennis te boven ging, het hem niet zonder goddelijke ingeving door de paus verleende verlof te preken, de bevestiging van de regel waarin de wijze van preken nader wordt aangeduid, door dezelfde Stedehouder van Christus en tenslotte, het wonderbare gebeuren dat de onderscheidingstekenen van de hoogste Koning als een zegel zijn lichaam werden ingeprent; het zijn als het ware tien getuigenissen die op overtuigende wijze de hele wereld de zekerheid geven dat de heraut van Christus vererenswaardig is om de hem opgelegde taak, dat hij oprecht het ware geloof beleed en hij bewondering verdient om zijn heilig leven. Met recht mogen we dus aannemen dat hij werkelijk als een gezondene van God het evangelie van Christus heeft verkondigd. top

HOOFDSTUK XIII De heilige wondtekenen

1. De engelachtige man Franciscus had zich de gewoonte aangewend nooit enige tijd voorbij te laten gaan zonder iets goeds te doen; veeleer klom hij als een van de hemelse geesten langs de ladder van Jakob omhoog naar God of daalde erlangs af om zijn medemensen van dienst te zijn. Hij had het zich namelijk eigen gemaakt de tijd die hem gegeven was om verdiensten te verwerven, behoedzaam zó in te delen dat hij een gedeelte ervan gebruikte voor zijn medemensen - hij spande zich dan tot het uiterste in voor hun geestelijke vooruitgang - maar de overige tijd voor zichzelf hield om zich in rust over te geven aan de beschouwing en op te gaan in God. Wanneer hij zich dan ook enige tijd, naargelang plaats en omstandigheden het van hem vroegen, beziggehouden met de zorg voor het heil van anderen, trok hij zich weer terug uit het rusteloze, verstrooiende gewoel van de mensen. Dan zonderde hij zich af en zocht de eenzaamheid op om geheel vrij te zijn voor de Heer en zich te reinigen van de smetten die hij mogelijk in de omgang met de mensen opgelopen had. En zo gebeurde het dat hij - twee jaar voordat hij zijn ziel aan de Schepper zou teruggeven, en nadat hij zich weer zeer veel inspanningen had getroost en veel lijden en moeilijkheden had doorstaan - zich onder de leiding van Gods voorzienigheid een hoge berg op liet brengen, La Verna genaamd, om er zich af te zonderen. Daar begon hij, zoals het zijn gewoonte was, met een veertigdaagse vasten ter ere van de heilige aartsengel Michael. Maar de zoete verrukking die hij bij het beschouwen van het bovenaardse gewoonlijk ondervond, sleepte hem deze keer meer mee dan anders en de gloed van zijn vurig verlangen naar het hemelse laaide feller op dan ooit. En hij werd gewaar hoe God hem deze keer ongewoon indringend en overvloedig met zijn genade bezocht. Vol aandacht richtte hij toen zijn geest omhoog, niet om als een nieuwsgierig speurder Gods majesteit te doorgronden en dan door de heerlijkheid ervan verpletterd te worden, maar om als een trouwe en voorzichtige dienstknecht te achterhalen wat God met hem voorhad en zich daarnaar, zoals hij met heel zijn hart verlangde, in alle opzichten zo volmaakt mogelijk te richten. top
2. En zo kwam hij door een ingeving van God te weten dat Christus hem bij het openslaan van het evangelieboek duidelijk zou maken wat God het liefst in hem zag en van hem wilde. Na eerst vurig gebeden te hebben, nam hij daarom het evangelieboek van het altaar en liet het door een gezel van hem, een God toegewijd en heilig man, in naam van de allerheiligste Drieëenheid openslaan. Tot driemaal toe liet hij dat herhalen en toen hij iedere keer weer opnieuw een passage trof over het lijden van de Heer, begreep de van God vervulde man dat, zoals hij tot dan toe Christus gevolgd was in Diens wijze van leven en daarin aan Hem gelijkvormig had willen zijn, hij ook, voordat hij deze wereld zou verlaten, gelijkvormig aan Hem diende te worden in de smarten en kwellingen van zijn lijden. En al hadden de grote gestrengheid waarmee hij tot dan toe had geleefd, en het voortdurend dragen van het kruis van de Heer hem uiterst verzwakt, hij schrok voor deze opgave niet terug; integendeel, ze deed hem hartstochtelijker dan ooit verlangen als martelaar zijn leven te geven. Want zijn niet te doven liefde voor de goede Jezus was verhevigd tot een zo fel brandend, hoog oplaaiend vuur dat hele waterstromen niet in staat zouden zijn de hevig brand ervan te blussen. top
3. Steeds meer ging de man Gods daardoor in zijn vurig brandend verlangen, als dat van een Serafijn, op in God en steeds meer nam hij ook, in een diep doorleefd medelijden, de gestalte aan van Hem die in een overmaat van liefde aan het kruis geslagen had willen worden. Op een morgen omstreeks het feest van Kruisverheffing (14-9) was hij op de flank van de berg aan het bidden. Opeens zag hij een Serafijn met zes vleugels die straalden van een vurige gloed, vanuit het zenit van de hemel neerdalen. Toen de Serafijn in bliksemsnelle vlucht door de lucht in zijn nabijheid kwam, bemerkte hij tussen de vleugels de gestalte van een gekruisigde man, die met zijn in kruisvorm uitgestrekte handen en voeten aan een kruis genageld was. Twee vleugels reikten omhoog boven zijn hoofd, twee strekten zich uit als wilde hij gaan vliegen, de twee overige bedekten zijn gehele lichaam. Toen de man Gods dit zag, was hij verbijsterd en aan verschillende gevoelens ten prooi. Wel verheugde hij zich, maar zijn vreugde ging met droefheid gepaard. Een gevoel van geluk doorstroomde hem vanwege de liefdevolle blik waarmee hij Christus in de gestalte van de Serafijn naar hem zag kijken, maar dat die gestalte aan het kruis geslagen was, doorboorde zijn hart met een smartelijk medelijden. Waarover hij zich echter bij het zien van die raadselachtige verschijning vooral verwonderde, was de ongerijmdheid ervan. Hij wist immers dat de zwakheid van te kunnen lijden niet in overeenstemming was met de onsterfelijkheid van de Serafijn. Maar tenslotte begreep hij hieruit, door een ingeving van de Heer, dat de goddelijke voorzienigheid hem de verschijning juist daarom in die vorm had laten zien opdat hij, de vriend van Christus, van te voren zou weten dat het zijn bestemming was de gestalte van de gekruisigde Christus aan te nemen en geheel tot zijn beeld omgevormd te worden, niet door de lichamelijke marteldood, maar door een geestelijk geheel verteerd worden door het vuur van Christus' liefde. Toen de verschijning verdween, liet ze in zijn hart een wonderbare liefdesgloed achter. Maar niet minder wonderbaar was de indruk van de wondtekenen die ze in zijn lichaam achterliet; op hetzelfde moment begonnen er immers in zijn handen en voeten als het ware spijkers zichtbaar te worden zoals hij die zojuist in de gestalte van de gekruisigde man had gezien. Het leek alsof er midden door zijn handen en voeten spijkers geslagen waren. In de palm van zijn handen en op de wreef van zijn voeten zag je de koppen ervan, terwijl de punten er aan de andere kant uitstaken. De spijkerkoppen in zijn handen en op zijn voeten waren rond en zwart, de punten echter langwerpig en enigszins verbogen, alsof ze van opzij kromgeslagen waren. Ze kwamen uit het vlees te voorschijn en staken iets boven de rest van het vlees uit. Verder was zijn rechterzijde als met een lans doorboord. Daar had hij een rood litteken, waaruit nog vaak heilig bloed stroomde, waarvan de sporen op zijn habijt en lendendoek te zien waren. top
4. De dienaar van Christus begreep heel goed dat hij de wondtekenen, die zo duidelijk zichtbaar in zijn lichaam waren ingedrukt, op den duur onmogelijk verborgen kon houden voor zijn vertrouwde gezellen. Omdat hij er van de andere kant tegenop zag het geheim van de Heer bekend te maken, verkeerde hij in angstige tweestrijd en wist hij niet of hij zou vertellen wat hij gezien had of erover zwijgen. Hij riep daarom enkele van zijn broeders bij zich en, zonder in bijzonderheden af te dalen, legde hij hun in grote lijnen zijn twijfel voor en vroeg hun om raad. Een van zijn broeders, Illuminatus - de 'Verlichte' geheten en verlicht ook door Gods genade - maakte uit de grote verwarring waarin de heilige scheen te verkeren, op dat hij iets wonderbaars had gezien. En hij zei tot hem: 'Je moet wèl bedenken, broeder, dat God zijn geheimen soms aan jou openbaart niet alleen voor jezelf, maar ook ter wille van anderen. Terecht moet je daarom vrezen dat God, in zijn oordeel over jou, je er een verwijt van zal maken wanneer je iets dat bedoeld was ten voordele van velen, verheimelijkt zou hebben.' Gewoonlijk zei de man Gods, als iets dergelijks zich voordeed: 'Mijn geheim behoort mij toe', maar in dit geval maakten de woorden van zijn gezel zoveel indruk op hem dat hij, zij het zeer beschroomd, het gehele verloop van de verschijning nauwkeurig vertelde. Wel voegde hij eraan toe dat Hij die hem verschenen was, hem enkele dingen gezegd had die hij nooit tijdens zijn leven aan wie dan ook zou openbaren. We moeten dus wel aannemen dat die woorden van de hem wonderbaar verschenen gekruisigde Serafijn zulke diepe geheimen bevat hebben dat het mogelijk aan mensen niet geoorloofd was ze onder woorden te brengen. top
5. Toen zijn waarachtige liefde voor Christus de minnaar tot het evenbeeld had gemaakt van zijn Beminde, bleef de man Gods nog in de eenzaamheid en maakte de veertig dagen die hij zich voorgenomen had te vasten, verder vol. Omdat het feest van de aartsengel Michael ophanden was, daalde de engelachtige man Franciscus toen van de berg af. In zich droeg hij de gestalte van de Gekruisigde, niet door vaardige kunstenaarshanden uitgebeeld in steen of hout, maar door de vinger van de levende God zelf in de ledematen van zijn lichaam ingeprent. Omdat hij wist dat het goed is het geheim van de Koning verborgen te houden, probeerde hij, zich bewust dat hem een koninklijk geheim was toevertrouwd, de heilige wondtekenen naar best vermogen te verheimelijken. Maar het is God nu eenmaal tot zijn eigen eer en glorie de grootse daden die Hij verricht, openbaar te maken. En zo liet de Heer zelf, die de heilige wondtekenen zonder getuigen in het verborgene had ingedrukt, in het openbaar daardoor enkele duidelijk zichtbare wonderen geschieden. Het was zijn bedoeling de verborgen, wonderbare kracht ervan in heerlijke, stralende tekenen in alle duidelijkheid aan het licht te doen komen. top
6. In het gebied van Rieti was een ernstige epidemie uitgebroken en richtte onder de runderen en schapen een bijzonder genadeloze slachting aan, vooral ook doordat men er absoluut geen middel tegen had. Op een nacht kreeg een godvrezend man een droomgezicht waarin hem de raad gegeven werd snel naar de kluizenarij van de broeders te gaan. Daar moest hij wat water zien te bemachtigen waarin Gods dienaar Franciscus, die daar in die tijd verbleef, zijn handen en voeten gewassen had, en daarmee alle dieren besprenkelen. De volgende morgen stond de man vroeg op en ging meteen naar het klooster. Met behulp van de gezellen van de heilige wist hij, buiten diens medeweten, inderdaad dat water te krijgen en, thuis gekomen besprenkelde hij de dieren ermee. En wonderlijk! Er hoefde maar een druppel van het gesprenkelde water op de zieke, op de grond liggende dieren te vallen of ze kregen hun vroegere kracht terug, stonden onmiddellijk op en liepen haastig naar hun weiden, alsof ze helemaal niet ziek waren geweest. De wonderbare kracht van het water dat met de heilige wonden in aanraking was gekomen, deed ieder spoor van de ziekte totaal verdwijnen en maakte een einde aan die verderfelijke epidemie onder het vee. top
7. Voordat de heilige op de genoemde berg La Verna verbleef, kropen er nogal eens wolken langs de berg omhoog en bleven daar hangen; gewoonlijk barstte er dan een hevige hagelbui los, die onder de gewassen op de velden grote verwoestingen aanrichtte. Na de gezegende verschijning echter viel er, tot grote verbazing van de daar wonenden, geen hagel meer. Het ongewone gebeuren dat de hemel vanzelf opklaarde en weer helder werd, was een duidelijk teken van de verhevenheid van de hemelse verschijning en toonde da macht aan van de wondtekenen die God op die berg Franciscus had ingedrukt. De man Gods was een keer in de winter op reis. Omdat hij lichamelijk zwak was en de wegen zo goed als onbegaanbaar waren, reed hij op de ezel van een arme man en bracht de nacht door onder de overhangende rand van een vooruitstekende rots. Hij had zich namelijk hoe dan ook veilig willen stellen tegen de ongemakken die de hem overvallende sneeuw en het invallen van de nacht met zich brachten. De vrees hiervoor had hem verhinderd verder te trekken en zijn overblijfplaats te bereiken. Op een gegeven moment merkte de man Gods echter dat de arme die hem vergezelde, zich rusteloos van de ene zijde op de andere wierp en ondertussen ingehouden lag te kermen en te zuchten, alsof hij te dun gekleed was en door de te grote kou niet kon slapen. De gloed van Gods liefde laaide in Franciscus op; hij strekte zijn hand naar de man uit en raakte hem aan. En ongetwijfeld was wat er gebeurde, wonderlijk. Bij de aanraking van de hand, die de hitte van de gloeiende kool van de Serafijn in zich droeg (Jes 6,6), had de man het opeens helemaal niet koud meer; integendeel, hij voelde zich van binnen en van buiten door en door warm worden, alsof de hitte van een fel brandend vuur door de opening van een oven langs hem gestreken was. Meteen fleurde hij geestelijke en lichamelijk geheel op en viel dadelijk in slaap. En tot de volgende morgen sliep hij tussen sneeuw en rotsen heerlijker dan hij ooit in zijn eigen bed had geslapen. Zelf heeft de man dit later uitdrukkelijk verzekerd. Deze tekenen tonen met onweerlegbare zekerheid aan dat de heilige wondtekenen ingedrukt zijn door de macht van Hem die, werkend met behulp van de Serafijnen, reinigt, verlicht en in vuur en vlam zet. Hun wonderbaarlijke, aan Hem ontleende krachtdadigheid was het immers die dieren, toen men ze om ze te reinigen, besprenkelde, de gezondheid teruggaf, die ook de hemel helder maakte en het lichaam van een mens verwarmde. Door nog duidelijker wonderen is dit ook na de dood van de heilige man bewezen. Over die wonderen zullen we later te zijner tijd vertellen. top
8. De heilige man zelf probeerde echter de schat die hij in de akker gevonden had, zo zorgvuldig mogelijk geheim te houden. Bijna voortdurend hield hij daarom zijn handen in de mouwen en droeg hij vanaf die tijd ook steeds een soort schoeisel. Maar hij kon onmogelijk voorkomen dat sommigen toch de wondtekenen in zijn handen en voeten zagen. Tijdens zijn leven hebben in ieder geval een groot aantal broeders ze met eigen ogen gezien. Hoewel deze mannen om hun hoge graad van heiligheid zonder meer geloofwaardig waren, hebben ze toch, om alle twijfel weg te nemen, met hun hand op het evangelieboek onder ede bevestigd dat ze de waarheid spraken en dat ze de wondtekenen werkelijk hadden gezien. Ook enkele kardinalen hebben ze, vanwege hun vertrouwelijk en vriendschappelijke relatie met de heilige man, gezien en in de sequenties, hymnen en antifonen die ze ter ere van de heilige hebben samengesteld, het heerlijke wonder van de heilige wondtekenen waarheidsgetrouw ingelast. In woord en geschrift hebben ze zo van de waarheid ervan getuigd. En toen paus Alexander eens in het bijzijn van vele broeders, waaronder ikzelf, een preek voor het volk hield, verklaarde ook hij nadrukkelijk dat hij tijdens het leven de heilige de wondtekenen zelf had waargenomen. Na de dood van de man Gods hebben meer dan vijftig broeders, de God toegewijde maagd Clara en haar zusters, en talloze wereldlingen ze gezien. Zoals elders te zijner tijd verteld zal worden, hebben zeer velen van hen in vrome eerbied die wonden gekust en met hun handen aangeraakt om zich van hun echtheid te overtuigen. De wonde in zijn zijde evenwel heeft hij zo zorgvuldig verborgen weten te houden dat slechts weinigen ze tijdens zijn leven te zien hebben gekregen, en dan nog tersluiks. Vooreerst wist een broeders die altijd vol ijver klaar stond om de heilige van dienst te zijn, hem voorzichtig onder een vroom voorwendsel ertoe te brengen zijn habijt uit te trekken; dan kon hij dat eens uitkloppen. Toen de heilige daarop inging, lette de broeder nauwkeurig op en zag de wonde. Snel raakte hij ze ook met drie vingers aan en zo kwam hij, door ze te zien en te betasten, erachter hoe groot die wonde was. Op dezelfde behoedzame manier werd ze ook gezien door een broeder die in die tijd de Vicarius van de heilige was. verder wilde een gezel van de heilige, een bewonderenswaardig eenvoudige broeder, eens de heilige, omdat hij ziek was, de schouders masseren; toen hij echter met de hand langs de kap onder diens habijt kwam, gleed zijn hand toevallig uit naar de heilige wonde en raakte ze aan, tot groot verdriet van de heilige. Daarom droeg Franciscus vanaf die tijd een lendendoek die tot zijn oksels reikte en op die manier de wonde in zijn zijde bedekt hield. Maar de broeders die deze lendendoek wasten en zo nu en dan zijn habijt uitklopten, kwamen ook op de hoogte van die wonde. Ze vonden die kledingstukken immers besmeurd met rode bloedvlekken. dat was voor hen een duidelijk bewijs waaraan ze moeilijk konden twijfelen. Later, toen de heilige gestorven was, hebben ook zij ze, samen met zeer vele anderen, met eigen ogen waargenomen en vereerd. top
9. Welaan dan, dappere ridder van Christus, draag de eigen wapenrusting van uw onoverwinnelijke Veldheer! Onder de veilige bescherming van zijn blazoen zult u al uw tegenstanders overwinnen. Draag het vaandel van de allerhoogste Koning om door de aanblik ervan alle strijders in het leger van God te bezielen! Draag eveneens het zegel van de Hogepriester Christus, opdat uw woorden en daden daardoor terecht door allen als onberispelijk en waarachtig worden erkend! Vanwege de wondtekenen van Jezus de Heer, die u in uw lichaam draagt, mag niemand u verder meer met smaad bejegenen; integendeel, iedere dienaar van Christus dient u veeleer alle genegenheid te betonen en u eerbiedig toegewijd te zijn. Want in en door u is nu door deze onweerlegbare tekenen, waarvan de echtheid niet op twee of drie getuigen steunt - wat reeds voldoende zou zijn (Dt 19,15) - maar waarvoor een overvloed van getuigen borg staat, Gods openbaring in de hoogste graad geloofwaardig gebleken. Deze tekenen ontnemen zodoende de ongelovigen ieder voorwendsel om zich voor hun ongeloof te verontschuldigen, terwijl ze de gelovigen sterken in hun geloof, hun blik in vertrouwvol hopen omhoog richten en hen in vurige liefde ontvlammen. 10. En voorwaar, nu is het eerste gezicht dat u hebt gezien, in vervulling gegaan, dat u namelijk die bestemd was om in het leger van Christus aanvoerder te zijn, als glorieus onderscheidingsteken een hemelse wapenrusting toekwam, getekend met het teken van het kruis. Nu mogen we ook met ontwijfelbare zekerheid als waar aannemen dat het visioen van de Gekruisigde in het begin van uw bekering uw ziel met het zwaard van een smartelijk medelijden heeft doorboord, en dat u ook een stem vanaf het kruis hebt gehoord als kwam ze van de verheven troon van Christus en vanuit het verborgene boven de verzoendeksel van de Ark van het Verbond (Nu 17,89), zoals u het zelf met uw heilige woorden uitdrukkelijk bevestigd hebt. En met het volste recht mogen we nu ook geloven en verklaren dat er geen sprake was van een bedrieglijke fantasie, maar dat men moet spreken van een waarachtige, van God komende openbaring in een door Hem gegeven visioen, toen in het verdere verloop van uw leven broeder Silvester op wonderbare wijze een kruis uit uw mond te voorschijn zag komen, toen de heilige broeder Pacificus zwaarden kruisgewijs uw hart zag doorsteken en toen de engelachtige broeder Monaldus, tijdens een preek van de heilige Antonius over het opschrift boven het kruis, waarnam hoe u in kruisvorm in de lucht zweefde. En dat u nu, op het einde van uw leven, in één gezicht tegelijk de verheven gestalte van de Serafijn en de nederige gedaante van de Gekruisigde aanschouwt - wat uw hart in een laaiende liefdesgloed doet ontvlammen en u als de andere engel uit het boek van Openbaring, die opkomt van de opgang van de zon (Apok 7,2), een zichtbaar teken indrukt, opdat ook u het teken van de levende God zou dragen - is tenslotte een bevestiging van de geloofwaardigheid van de eerder vermelde verschijningen, die op hun beurt ook weer instaan voor de waarachtigheid van dit laatste gebeuren. Zie, in zeven verschijningen van Christus' kruis, die God in het verloop van uw leven op wonderbare wijze bewerkt heeft en u of anderen aangaande u heeft laten zien, bent u als langs zes treden nu opgeklommen tot deze zevende, waarin u eindelijk rust zou vinden. Want het kruis van Christus waarop u in het begin van uw bekering uw ogen hebt gericht en dat u ook op u genomen hebt, dat u verder in uw leven in een alles overtreffend deugdenleven zelf gedragen hebt en aan anderen als voorbeeld hebt voorgehouden, wijst er hier met overduidelijke zekerheid op dat u tenslotte de hoogste graad van de evangelische volmaaktheid hebt bereikt. En het is wel zó duidelijk dat niemand die waarlijk vroom is, aan dit teken van christelijke wijsheid dat als bewijs uw stoffelijk lichaam is ingedrukt, achteloos voorbij kan gaan, niemand ook die waarlijk gelovig is, het kan bestrijden en niemand die waarlijk nederig, het met minachting kan bezien. Want is werkelijk een u door God ingeprent merkteken en in alle opzichten volkomen betrouwbaar en geloofwaardig. top

HOOFDSTUK XIV Het volhardend geduld van Franciscus en zijn zalig afsterven

1. Nu Franciscus naar geest en lichaam met Christus gekruisigd was, werd hij verzengd door de felle gloed van een serafijnse liefde tot God; maar dat nam niet weg dat hij met de gekruisigde Christus hartstochtelijk bleef verlangen naar de redding van een zo groot mogelijk aantal zielen. Omdat de spijkers in zijn voeten buiten het vlees uitstaken, was het hem onmogelijk verder nog te voet rond te trekken; maar koste wat het kost, wilde hij zich inzetten om de mensen aan te sporen Christus' kruis te dragen, en daarom liet hij zijn zo goed als gestorven lichaam door steden en dorpen ronddragen. Meer dan eens zei hij ook tegen zijn broeders: 'Laten we nu eens eindelijk beginnen de Heer, onze God werkelijk te dienen, want wat we tot nu toe hebben bereikt, is zo goed als niets.' Ja, hij werd verteerd door een knagend heimwee naar de eerste tijd en wilde het liefst weer gaan leven zoals toen; eenvoudig, nederig onderdanig. Opnieuw nam hij zich voor, zoals in het begin, zich in dienst te stellen van de melaatsen en zijn totaal uitgemergeld lichaam tot de vroegere dienstbaarheid en onderdanigheid terug te brengen. Hij stelde zich voor op deze wijze, onder aanvoering van Christus, nog eens grootse, heldhaftige daden te verrichten. En al begaf zijn lichaam het, toch verwachtte hij, geestelijk sterk en vol strijdlust als hij was, dat als hij opnieuw zijn vijand te lijf zou gaan, hij hem triomferend zou overwinnen. Waar immers waarachtige liefde de drijfveer is tot steeds grotere daden, is van loomheid en lamlendigheid nooit sprake. En omdat zijn lichaam zich volkomen bij zijn geest had aangepast en bereid was zich onvoorwaardelijk daaraan te onderwerpen, ondervond zijn geest, die erop uit was de hoogste graad van heiligheid te bereiken, van de kant van zijn lichaam niet het uiterste verzet, integendeel, zijn lichaam probeerde zijn geest zelfs voor te zijn in het streven tot die heiligheid te komen. top
2. Maar het is nu eenmaal zó dat iemands verdienstelijk leven pas tot volkomenheid komt door een volhardend geduld. Opdat de man Gods zich een nog grotere schat aan verdiensten zou verwerven, werd hij door allerlei ziekten aangetast, en wel in die mate dat er nauwelijks in heel zijn lichaam een plek te vinden was waar hij niet de hevigste pijnen leed. Een tenslotte was hij door de veelvuldige, telkens weer terugkeerden, langdurige ziekten totaal uitgeteerd, letterlijk alleen nog maar vel over been. Maar de pijnen mochten zo hevig en ondraaglijk zijn als ze wilden, hij sprak nooit over zijn 'pijnen', maar noemde ze zijn 'zusters'. Een keer was de pijn die hij te verduren had, erger dan ooit. Een broeders, een argeloos, eenvoudig man, zei hem: 'Vraag de Heer toch, broeder, dat Hij wat zachtzinniger met je te werk gaat! Ik vind dat Hij nu zijn hand wel heel erg zwaar op je laat rusten.' Toen de heilige man dit hoorde, riep hij jammerend uit: 'Het is maar goed, broeder, dat ik weet hoe oprecht eenvoudig en onzelfzuchtig vroom je de Heer bent toegewijd; anders zou ik er van nu af aan voor huiveren nog met je om te gaan. Het is toch wel heel erg dat je God om wat Hij over mij beslist, verwijten hebt durven maken!' En hoezeer hij ook door zijn langdurig zwaar ziek zijn verzwakt was, hij wierp zich zo onstuimig tegen de grond dat zijn krachteloos, broos lichaam er met een harde smak op terecht kwam. Toen kuste hij de grond en zei: 'Ik dank U, God mijn Heer, voor heel het pijnlijke lijden dat ik te verduren heb, en ik vraag U, Heer, als het U behaagt, maak het nog honderdmaal erger. Dat is immers juist wat ik het liefste zou willen, dat U mij namelijk niet spaart als U mij wilt laten lijden. Want dat ik daarmee uw wil in vervulling doe gaan, is voor mij een meer dan overvloedige troost.' Gezien dit alles, meenden de broeders in hem een tweede Job te zien; naarmate zijn lichaam immers zieker werd, namen zijn geestelijke kracht en vitaliteit toe. top
3. Het was in het twintigste jaar na Franciscus' bekering. Nadat hem de heilige wondtekenen waren ingedrukt, had hij twee jaar lang van allerlei ziekten te lijden gehad en zeer hevige kwellingen moeten ondergaan. Hun pijnen en ongemakken hadden hem als een steen, die bestemd was in het bouwwerk van het hemelse Jeruzalem te worden ingemetseld, als het ware met kap- en steekbeitels bewerkt om hem in de vereiste vorm te brengen; als een in metaal gedreven kunstwerk was hij door de hamerende slagen van telkens weer nieuwe kwellingen tot steeds hogere volmaaktheid opgevoerd. Nu vroeg hij zijn broeders hem naar de heilige Maria in Portiuncula te brengen. Hij wilde daar waar de geest van Gods genade voor het eerst over hem vaardig geworden was, zijn levensgeest aan zijn Schepper teruggeven. En toen ze hem daar gebracht hadden, stelde hij, naar het voorbeeld van Hem die zich de Waarheid heeft genoemd, een daad waarin hij duidelijk wilde laten blijken dat hij met de wereld niets te maken had. Tijdens die zo zware ziekte die de laatste van zijn ziekten is geweest, strekte hij zich namelijk in heilige begeestering in volle lengte geheel naakt uit op de naakte grond. Want ook in dit laatste uur waarin de vijand zijn woede op hem nog zou kunnen botvieren, wilde hij naakt oog in oog met zijn naakte, zich niet in het aardse verhullende vijand staan en zijn strijd met hem ten einde toe met open vizier voortzetten. En toen hij op de grond lag, van zijn armelijk habijt ontdaan, sloeg hij zoals gewoonlijk zijn ogen naar de hemel op en terwijl hij zijn hele aandacht en verlangen richtte op de komende heerlijkheid, bedekte hij met zijn linkerhand de wonde in zijn rechterzijde, opdat men ze niet zou zien. Daarna zei hij tot zijn broeder: 'Ik heb het mijne gedaan; laat Christus jullie nu leren wat jullie verder te doen hebt.' top
4. De gezellen van de heilige waren diep ontroerd. Ze voelden zich van een wonderlijk, schrijnend medelijden vervuld en barstten in tranen uit. Een van hen, die de man Gods zijn gardiaan noemde, begreep door een goddelijke ingeving wat de heilige nu nog wenste. Hij stond haastig op, nam het habijt van Gods dienaar, diens koord en lendendoek en gaf die de arme van Christus met de woorden: 'Omdat je arm bent, geef ik je die kledingstukken in leen, broeder; ik beveel je op gehoorzaamheid ze aan te nemen.' De heilige was er bijzonder verheugd over en juichte in zijn hart van overgrote blijdschap. Want hij zag dat hij zijn woord aan Vrouwe Armoede trouw gebleven was tot het einde toe. Hij hief zijn armen omhoog en verheerlijkte zijn Christus, Hem dankend dat hij nu, los van het aardse, ongehinderd naar Hem kon gaan. Dit alles had hij immers gedaan in zijn vurige ijver voor de armoede, waarin hij zover ging dat hij alleen maar een habijt wilde hebben als het hem door een ander in leen gegeven was. In alles wilde hij, voorwaar gelijkvormig zijn aan de gekruisigde Christus, die arm, in hevige pijnen en naakt aan het kruis gehangen had. Om die reden had hij in het begin van zijn bekering, na zich van zijn kleren te hebben ontdaan, naakt voor de bisschop gestaan; om die reden wilde hij nu, nu hij aan het einde van zijn leven gekomen was, naakt de wereld verlaten; en om die reden bezwoer hij ook zijn broeders, die aanwezig waren, met een beroep op hun liefde onder gehoorzaamheid hem - zodra ze zagen dat hij gestorven was - zo lang naakt op de grond te laten liggen als iemand zonder haast een mijl zou kunnen gaan. O inderdaad meest volmaakte volgeling van Christus, die tijdens zijn leven de levende, bij zijn sterven de stervende en na gestorven te zijn, de gestorven Christus gelijkvormig wilde zijn, en wiens enige verlangen het was Hem volmaakt in alles te volgen, maar die daarom ook terecht het glorieuze voorrecht verkreeg dat zijn gelijkenis met Christus zijn lichaam zichtbaar werd ingedrukt! top
5. Toen het uur van zijn sterven tenslotte ophanden was, liet hij alle daar aanwezige broeders bij zich komen, sprak hun met troostende woorden toe en deed alle mogelijke moeite hun droefheid over zijn dood te matigen. Maar ook herinnerde hij hen met vaderlijke genegenheid vermanend aan de liefde van God; breed weidde hij uit over het geduldig dragen van lijden, het onderhouden van de armoede en het trouw blijven aan het geloof van de heilige Roomse Kerk. En bij alles gaf hij nadrukkelijk de voorkeur aan het heilige evangelie boven welke voorschriften en regels dan ook. Toen strekte hij, terwijl de broeders om hem heen op hun knieën lagen, zijn armen kruisgewijs voor hen uit, zoals dat altijd het liefste deed, en zegende al zijn broeders, zowel de aanwezige als die afwezig waren, in de kracht en de naam van de Gekruisigde. En hij voegde eraan toe: 'Het ga jullie allen goed, mijn zonen! Eerbiedig de Heer en blijf je altijd aan Hem vasthouden! Een grote beproeving zal er over jullie komen en een verwarrende tijd staat voor de deur. Gelukkig dan zij die zullen volharden in wat ze begonnen zijn! Ik evenwel haast me nu naar God, aan wiens genadevolle liefde ik jullie van harte aanbeveel.' Nadat de God zeer welgevallige man hun deze liefdevolle aansporing gegeven had, liet hij zich het evangelieboek brengen en verzocht dat men hem het evangelie volgens Johannes zou voorlezen beginnen bij: 'De dag voor het Paasfeest (Jo 13,1).' Zelf begon hij, zo goed als hij het nog kon, de psalm van David te bidden: 'Luid roep ik tot de Heer, smekend richt ik mijn stem tot de Heer (Ps 142,1-7)', en bad hem tot en met het laatste vers: 'De gerechten zullen mij met vreugde omringen in afwachting dat U mij uw genaderijke gunst verleent.'top
6. Toen dan eindelijk alle mysteries van Christus zich aan de man Gods hadden voltrokken, ontsliep hij in de Heer. Zijn zeer heilige ziel maakte zich los van zijn lichaam, voer omhoog en verzonk in de grondeloze zee van Gods eeuwige heerlijkheid. Een van zijn broeders, een leerling van de heilige man, zag zijn ziel als een helder lichtende ster, gedragen door een witte wolk, over een zee van wolken in een rechte baan omhoogschieten. Stralend als ze was door de glans van een alles overtreffende heiligheid en in overrijke mate vervuld van hemelse wijsheid en genade, verdiende de heilige man binnen te gaan in het domein van licht en vrede, waar hij nu voor altijd zijn rust vindt in Christus. In die tijd was in Terra di Lavoro broeder Augustinus minister van de broeders, een in alle opzichten voortreffelijk en heilig man. Hij lag op sterven en had al lang geen woord meer kunnen zeggen. Plotseling hoorden de omstanders hem luid roepen: 'Wacht toch even op mij, Vader, wacht even, ik ga met u mee!' De broeders waren zeer verbaasd en vroegen hem naar wie hij zo onstuimig riep. ‘Zien jullie onze Vader Franciscus dan niet naar de hemel gaan?' vroeg hij hun. Meteen maakte zijn heilige ziel zich van zijn lichaam los en volgde de heilige Vader. De bisschop van Assisi had juist in die tijd een bedevaart gehouden naar het heiligdom van de heilige Michael op de berg Gargano. In de nacht van Franciscus' sterven verscheen de heilige man hem en zei: 'Zie, vader, ik verlaat nu de wereld en ben op weg naar de hemel.' Toen de bisschop de volgende morgen opstond, vertelde hij aan zijn gevolg wat hij gezien had. Hij keerde terug naar Assisi en kwam na een zorgvuldig onderzoek tot de zekerheid dat de heilige Vader uit deze wereld was heengegaan precies op het uur waarop Franciscus het hem in dat droomgezicht had laten weten. Over het algemeen vliegen leeuweriken alleen maar als het helder dag is, en schuwen ze de schemerende duisternis. Op het moment dat de heilige stierf, was de schemering ingevallen en was het al zo goed als donker. Toch kwamen in het stervensuur van de heilige boven het huis waar de heilige zich bevond, in groten getale leeuweriken vliegen. Lange tijd vlogen ze met een ongewoon gejubel erboven rond. Hiermee legden ze een even welluidend als duidelijk getuigenis af van de glorievolle verheerlijking van de heilige die hen altijd weer opnieuw uitgenodigd en aangespoord had God te verheerlijken en te prijzen. top

HOOFDSTUK XV De heiligverklaring van Franciscus en zijn bijzetting

1. Franciscus, de dienaar en vriend van de Allerhoogste, de stichter en leider van de Orde van de Mindere Broeders, de leraar van armoede, het voorbeeld van de boetvaardigheid, de heraut van de waarheid, de spiegel van de heiligheid en het voorbeeld van de hele evangelische volmaaktheid, klom onder de hem inspirerende voortstuwende kracht van Gods genade trap voor trap de ladder van de heiligheid omhoog en kwam tot de bovenste trede. Tijdens zijn leven had de Heer deze bewonderenswaardige man - die in de armoede zijn hoogste rijkdom vond, in zijn nederigheid tot de hoogst verhevenen behoorde, in zijn streven aan zichzelf te sterven, vol leven was en bruiste van vitaliteit, in zijn ongekunstelde eenvoud de wijzen van deze wereld beschaamde en in zijn eerzaam gedrag in ieder opzicht een in het oog lopend voorbeeld was geweest - op wonderbaarlijke wijze in een stralend helder licht geplaatst. Bij zijn dood verheerlijkte Hij hem nog onvergelijkelijk veel meer. Toen de heilige man immers de wereld verliet, trad zijn heilige ziel het rijk van de eeuwigheid binnen en werd ze, met volle teugen drinkend uit de Bron van het leven, glorievol verheerlijkt; maar in zijn lichaam liet ze duidelijke aanwijzingen achter van de ook voor dat lichaam komende heerlijkheid. Dat zeer heilig lichaam, dat met zijn ondeugden was gekruisigd en daardoor al een nieuw lichaam geworden, had de bestemming niet alleen door een bijzondere bevoorrechting en uitverkiezing de weergave te zijn van Christus' lijden, maar ook door een ongekend wonder vooruit te lopen op de glorievolle verrijzenis. top
2. In zijn gezegende ledematen zag men namelijk spijkers, door Gods macht op wonderbare wijze uit zijn vlees gevormd. Ze waren zo in het vlees ingegroeid dat, als je er aan de ene kant op drukte, ze meteen aan de andere kant als harde, doorlopende pezen naar buiten kwamen. Ook nam men nu duidelijk een wonde in zijn zijde waar, niet toegebracht of veroorzaakt door mensenhand; ze leek op de wonde in de zijde van de Zaligmaker - die in het lichaam van onze verlosser duidde op het geheim van de verlossing en de wedergeboorte van de mensen. De op spijkers gelijkende uitwassen hadden de kleur van donker ijzer; de wonde in zijn zijde was rood als van bloed en had veel weg van een zeer schone roos, want ze had door de samentrekking van het vlees eromheen een meer ronde vorm gekregen. De rest van zijn lichaam, dat tevoren, behalve door zijn ziekte, ook al van nature een vrij donkere teint had gehad, was nu stralend blank geworden en gaf de heerlijke schoonheid weer van een verheerlijkt lichaam in de hemel. top
3. Wanneer je ledematen betastte, voelden ze zacht en soepel aan, zodat ze de zachte tederheid van de kinderleeftijd schenen te hebben teruggekregen en men ze duidelijk door onschuld getekend zag. Omdat verder de zwarte spijkers als donkere parels afstaken tegen de lichte achtergrond van zijn zeer blank lichaam, en de wonde in zijn zijde daaruit opbloeide als een zojuist ontluikende rode roos, zal wel niemand zich erover verbazen dat die zo wonderlijke, bekoorlijk fijne schakering degenen die het zagen, verrukte en van grote bewondering vervulde. Vanzelf weenden zijn zonen erom dat ze van zo'n beminnelijke Vader beroofd waren, maar ze waren toch ook weer bijzonder verheugd als ze de onderscheidingstekenen van de hoogste Koning in zijn lichaam kusten. In zijn ongekende nieuwheid deed het wonder alle geweeklaag in jubelende vreugde verkeren en bracht het ieder speurend zoeken van het mensenverstand naar een verklaring, in opperste verbazing tot zwijgen. Voor allen was de aanblik van dit ongewone en opvallende schouwspel veeleer een prikkel tot een groter geloof en een opwekking tot vuriger liefde; en zij die er alleen maar van hoorden, hadden reden om zich te verbazen en voelden in zich het verlangen opkomen het ook zelf te gaan zien. top
4. Toen de mensen hoorden dat de heilige Vader gestorven was, en het gerucht over het wonder zich verspreidde, stroomden ze haastig toe om het met hun eigen ogen te zien; dat zou hun iedere reden tot twijfel ontnemen en hun diepe genegenheid jegens hem aanleiding geven tot grote vreugde. Men liet de burgers van Assisi dan ook zoveel mogelijk toe om de wondtekenen te zien en ze met hun lippen te beroeren. Onder hen was ook een ridder, een ontwikkeld en onderlegd man met een grote naam en zeer bekend, Hieronymus geheten. Omdat hij grote twijfel koesterde over de echtheid van die heilige tekenen en er als de Apostel Thomas niet aan kon geloven, betastte en onderzocht hij, in het bijzijn van de broeders en andere stadgenoten, de spijkers grondig en zonder ze te ontzien, en bevoelde hij ook de handen, voeten en de zijde van de heilige. Als de tekenen van de wonden van Christus, die hij aanraakte en betastte, waarachtig en echt waren, zou hij - want dat wilde hij - heel het gezwel van de twijfel uit zijn eigen hart en dat van anderen kunnen snijden. Het gevolg van dit alles is geweest dat hij later met beslistheid instond voor de echtheid van de wondtekenen en, samen met andere getuigen, dit ook met zijn hand op het evangelieboek onder ede heeft bevestigd. Van die echtheid had hij zich immers door zijn degelijk onderzoek terdege vergewist. top
5. Zijn broeders en zonen, die ontboden waren om bij het sterven van hun Vader aanwezig te zijn, bleven bij hem waken. Met de aanwezige menigte brachten ze de nacht waarin de verheven belijder van Christus gestorven was, door met het zingen van lofliederen ter ere van God. het had er meer van weg dat engelen hier een nachtwake hielden dan dat men een dode de laatste eer bewees. Nauwelijks was echter de volgende morgen aangebroken of de samengestroomde mensen brachten, terwijl ze boomtakken meedroegen en steeds meer fakkels ontstaken, onder het zingen van hymnen en liederen het heilige lichaam naar de stad Assisi. Op hun tocht kwamen ze voorbij de kerk van de heilige Damianus waar de edele maagd Clara, die nu verheerlijk leeft in de hemel, zich met haar zusters teruggetrokken hadden. Ze hielden er enige tijd halt en gaven de gewijde maagden de gelegenheid het heilige lichaam, dat als met hemelse parels onderscheiden en versierd was, te zien en te kussen. Toen trok de stoet weer verder en kwam eindelijk jubelende in de stad aan. Daar begroeven ze vervolgens de kostbare schat die ze meedroegen, met de grootste mogelijke eerbied in de kerk van de heilige Georgius. Als kind had de heilige daar zijn eerste onderricht genoten; later had hij daar zijn eerste preek voor het volk gehouden en tenslotte kreeg hij er zijn eerste rustplaats. top
6. De eerbiedwaardige Vader Franciscus is in het jaar twaalfhonderd zesentwintig na de geboorte van de Heer op de avond van zaterdag, de vierde oktober, uit deze gestrande, verongelukte wereld heengegaan en werd op de zondag erna begraven. Onmiddellijk na zijn dood begon de gelukzalige man, nu hij zich bevond in de stralende glans van de blik die God op hem liet rusten, vele grote, schitterende wonderen te verrichten. Toen hij nog op aarde leefde, was de hoge graad van zijn heiligheid, om als richtsnoer te kunnen dienen voor de mensen, hun ter kennis gekomen door voorbeeldige daden van volmaakte gerechtigheid; nu hij heerste met Christus, wilde God, ter versterking van hun geloof, die heiligheid door wonderbare, door zijn macht bewerkte gebeurtenissen vanuit de hemel bevestigen. En zo begonnen er zich in ver uiteenliggende streken door tussenkomst van de heilige heerlijke wonderen voor te doen en werden er op zijn voorspraak grote gunsten verkregen, die velen in liefde tot Christus ontvlamden en tot een eerbiedige verering brachten van de heilige zelf. Toen de faam van de heilige zich echter steeds verder verbreidde en ook steeds meer wondervolle gebeurtenissen een welsprekend getuigenis over hem aflegden, kwamen tenslotte de grootse werken die God verrichtte omwille van zijn dienaar Franciscus, ook de Opperherder, paus Gregorius IX, ter ore. top
7. De leider van Gods kerk was zelf van de bewonderenswaardige heiligheid van de heilige man overtuigd. Hij geloofde er vast in, en dat niet alleen op grond van de wonderen waarvan hij na diens dood had gehoord; ook tijdens het leven van de man Gods had hij die reeds ervaren en de bewijzen ervan met eigen ogen gezien en als met zijn handen kunnen betasten. Hij twijfelde er dan ook niet in het minst aan dat de Heer hem in de hemel opgenomen had en verheerlijkt. Maar omdat hij overeenstemming wilde handelen met Christus, wiens Stedehouder hij was, vatte hij in vrome overweging het plan op hem van zijn kant op aarde te verheerlijken als alle eer en verering waardig. Hij wilde evenwel dat ook de hele wereld overtuigd zou zijn van de verheerlijking van de heilige man in de hemel. Hij beval daarom de wonderen die men kon achterhalen, te laten opschrijven en door betrouwbare getuigen te laten bevestigen; daarna liet hij ze onderzoeken juist door die kardinalen die het minst welwillend tegenover zijn voornemen stonden. De kardinalen stelden er een diepgaand onderzoek naar in en bevonden ze als werkelijk gebeurd en echt. Toen besloot de paus het eenstemmig advies van zijn broeders, de kardinalen, en van alle hoogwaardigheidsbekleders die toen in het pauselijk hof aanwezig waren, et volgen en met hun aller instemming de man Gods heilig te verklaren. In eigen persoon kwam hij naar de stad Assisi en in het kaar twaalfhonderd achtentwintig na de Geboorte van de Heer, op zondag de zestiende juli, plaats hij tijdens een grote plechtigheid - die te lang is om ze helemaal te vertellen - de zalige vader op de lijst van de heiligen. top
8. Toen de broeders in het jaar van onze Heer twaalfhonderd dertig bijeenkwamen om in Assisi het generale kapittel te houden, hebben ze op de vijfentwintigste mei het de Heer gewijde lichaam overgebracht naar de basiliek die ze te zijner eer hadden laten bouwen. Tijdens het overbrengen van de heilige schat, die het zegel droeg van de hoogste Koning, heeft Degene wiens beeld de man Gods in zich droeg, zeer vele wonderen laten gebeuren, opdat de gelovigen door de heilzame werking die van de heilige uitging, zich als door een heerlijke geur aangetrokken zouden voelen om achter Christus aan te gaan. God had Christus' dienaar tijdens zijn leven, omdat hij Hem behaagde en Hem bijzonder lief geworden was, door de genade van de beschouwing als Henoch opgevoerd naar het paradijs (Ge 5,24); als Elias had Hij hem op een vuurspettende wagen vanwege zijn vurige, naijverige liefde ten hemel doen varen (2 Kon 24,11). Het was dus ongetwijfeld passend dat het gezegende gebeente van de man die zich nu als een bloeiende twijg in Gods eeuwige tuin bevond, vanuit zijn rustplaats wonderbare, welriekende loten deed ontspruiten. 9. Zoals die heilige verder tijdens zijn leven door buitengewone wondertekenen in een stralend licht was komen te staan, zo verheerlijkt Gods macht hem nog altijd sinds de dag van zijn sterven en omgeeft die hem tot de dag van vandaag in uiteenliggende gebieden van de wereld met de stralende glans van de meest opzienbarende wonderen. Om zijn verdiensten is er immers uitzicht op genezing voor blinden en doven, voor stommen en kreupelen, voor waterzuchtigen en verlamden, voor bezetenen en melaatsen, voor schipbreukelingen en gevangenen; terwille van hem ook is er bij ziekte, nood en gevaar geen reden tot wanhoop meer. Maar omdat zelfs vele gestorvenen op wonderbare wijze door zijn tussenkomst weer ten leven zijn gewekt, openbaart zich aan de gelovigen in de wonderen die God voor zijn heilige doet, wel heel duidelijk de verheven macht van de Allerhoogste: aan wie eer en verheerlijking toekomt, nu en altijd en in alle eeuwigheid. Amen. top

Hier eindigt de levensbeschrijving van de heilige Franciscus

WONDEREN NA FRANCISCUS' DOOD

In hoofdstuk I, waarin Bonaventura wondere gebeurtenissen vertelt met betrekking tot de heilige wondtekenen, leidt hij zijn uiteenzetting als volgt in: top
1. Ter ere van de almachtige God en tot lof van onze zalige Vader Franciscus, die nu verheerlijkt leeft in de hemel, heb ik mij voorgenomen enkele van de officieel erkende, door hem bewerkte wonderen op schrift te stellen. Ik heb echter gemeend er niet aan te kunnen ontkomen in de eerste plaats over dat wonder te spreken waarin de kracht van Jezus' kruis zich duidelijk zichtbaar openbaart en de heerlijkheid ervan opnieuw naar voren komt. Welnu, de nieuwe mens Franciscus stond in de stralende glans van een ongekend en verbijsterend wonder toen bleek dat hem de onderscheiding van een uitzonderlijk voorrecht ten deel was gevallen, een voorrecht dat in de voorbije eeuwen nooit iemand is verleend. Men zag immers hoe hij, heerlijk getekend met de heilige wondtekenen, reeds in zijn sterfelijk lichaam de weergave geworden was van het lichaam van de Gekruisigde. Hierover te spreken gaat zonder twijfel menselijke kracht te boven; wat men er ook over zegt en hoe voortreffelijk men er ook over spreekt, de menselijke taal schiet te kort en de passend lovende en prijzende woorden zal men nooit vinden. Om te beginnen: heel het denken en streven van de man Gods zelf bewoog zich al - in zijn persoonlijk leven en in zijn optreden naar buiten - uitsluitend om het kruis van de Heer. Toen het teken van Christus' kruis, aan het begin van zijn bekering in zijn hart was geprent, wilde hij ook zijn lichaam daarmee tekenen en trok hij zich als het ware terug in het kruis door een in kruisvorm gemaakt boetekleed te dragen; zoals zijn geest zich bekleed had met de gekruisigde Heer, zo wilde hij dat ook zijn lichaam zich zou hullen in de wapenrusting van het kruis. En onder datzelfde kruis waarmee God de machten in de lucht bestreden had die het mensdom bedreigden, moest ook zijn leger dienstbaar zijn aan de Heer. Maar daarnaast is ook stralend openbaar geworden dat er zich om hem in verband met het kruis vanaf de eerste tijd dat hij begonnen was zich in dienst te stellen van de Heer, een verscheidenheid van geheimenisvolle gebeurtenissen heeft voorgedaan. Duidelijker wordt dit wanneer men het verloop van zijn leven overziet: dan komt men te weten hoe in een zevenvoudige verschijning van het kruis van de Heer de man Gods door zijn hem vervoerende liefde in zijn denken, streven en handelen omgevormd is tot de weergave van zijn gekruisigde Heer. Niet zonder reden heeft dan ook de hoogste Koning, die zich in zijn barmhartige goedheid jegens zijn vrienden altijd op een wijze die alle menselijk bevattingsvermogen te boven gaat, minzaam en vrijgevig toont, het lichaam van zijn dienaar zichtbaar getekend met het kruis als gaf Hij hem zijn vaan te dragen. Hij wilde namelijk dat Franciscus die een uitzonderlijke liefde gekoesterd had voor het kruis, stralend door wonderen verheerlijkt zou worden vanwege zijn uitzonderlijke onderscheiding met het kruis. top
2. Dat we met onweerlegbare zekerheid de echtheid van dit wonder aanvaarden, vindt zijn grond niet alleen in de alleszins geloofwaardige getuigenissen van degenen die de wonden hebben gezien en aangeraakt; om iedere verwarrende twijfel weg te nemen hebben er zich na zijn dood wonderbare verschijningen en stralende wonderen voorgedaan. Hierna volgt het verhaal van die wonderen. In hoofdstuk II t/m IX geeft Bonaventura verder voorbeelden van Franciscus' wondermacht en spreekt achtereenvolgens over opwekking van doden, redding uit levensgevaarlijke situaties, redding van schipbreukelingen, bevrijding uit boeien en gevangenschap, hulp bij moeilijke bevallingen, genezing van blinden, genezing van allerlei andere kwalen en bestraffing van mensen die de heilige niet eren. In hoofdstuk X vermeldt hij dan nog enkele wonderen van uiteenlopende aard, o.a. een paar genezingen waarbij een T-teken een rol speelt. Naar aanleiding hiervan zegt hij dat Franciscus gewoon was ook zijn brieven met dit teken te tekenen en vervolgt dan: top
7. Maar zie, terwijl we onze gedachten lieten gaan over al deze uiteenlopende wonderen van onze roemrijke vader Franciscus en ze in een grote verscheidenheid van verhalen weergaven, zijn we om de verdiensten van Christus' glorievolle kruisdrager zelf, niet zonder de beschikking van Gods voorzienigheid, op de T gestoten, het teken van het kruis, het teken van de redding. Hiervan uitgaande, kunnen we er opmerkzaam op maken dat het kruis, dat voor Franciscus toen hij als strijder de voetsporen van Christus volgde, de bron geweest is van zijn heerlijke verdiensten voor zijn eeuwig heil, nu voor hem, nu hij triomferend met Christus zijn overwinning viert, tot een onweerlegbaar getuigenis geworden is voor zijn verheerlijking. top
8. Want dat grote en wondervolle mysterie van het kruis, waarin de hoogste genadegaven, de verdienstelijke deugden en de schatten van wijsheid en wetenschap op geheimenisvolle wijze zo diep verborgen liggen dat het voor de wijzen en verstandigen van de wereld een ondoorgrondelijk geheim blijft dat ze niet kunnen vatten, werd aan deze kleine volgeling van Christus zo volledig geopenbaard dat heel zijn leven niets anders werd dan een onafgebroken volgen van de weg van het kruis, een voortdurend smaken van zoete verrukking en een blijvende verkondiging van de heerlijkheid ervan. Terecht immers kon hij in het begin van zijn bekering, met de Apostel, zeggen: 'God verhoede dat ik in iets anders mijn roem zou stellen dan in het kruis van Jezus Christus, onze Heer (Gal 6,14-18).' Niet minder terecht mocht hij in het verder verloop van zijn leven hieraan toevoegen: 'Vrede en barmhartigheid worde het deel van allen die dit als richtsnoer volgen!' En met het grootste recht kon hij op het einde van zijn leven tenslotte op zichzelf toepassen: 'Ik draag de wondtekenen van Jezus Christus in mijn lichaam.' Maar ook zouden we graag iedere dag weer opnieuw het volgende van hem horen: 'De genade van onze Heer Jezus Christus moge met u allen zijn, broeders! Amen. top
9. Welaan dan, glorievolle vaandeldrager van Christus, roem nu onbezorgd op de heerlijkheid van het kruis! Met het kruis bent u immers begonnen, naar het richtsnoer van het kruis hebt u uw verdere schreden op uw levenspad gezet, in het kruis vond uw leven uiteindelijk zijn voltooiing, en door te getuigen met het kruis maakt u nu aan alle gelovigen kenbaar hoe verheerlijkt u bent in de hemel. Laten nu verder ook degenen die uit het Egypte van de wereld wegtrekken, onbezorgd in uw voetspoor treden en u volgen! Want na met de stad van Christus' kruis de zee gespleten te hebben, zullen ze de woestijn doortrekken om, na de Jordaan van hun sterfelijkheid overgestoken te zijn, door de wonderbare macht van datzelfde kruis het beloofde land van de levenden binnen te gaan. Moge Jezus Christus, de Gekruisigde, de waarachtige Leider en Zaligmaker van het mensdom, om de verdiensten van zijn dienaar Franciscus ons daarin binnenvoeren, tot eer en verheerlijking van de ene en drieëne God die leeft en heerst in alle eeuwigheid. Amen. top

Dit waren de wonderen die zich na de dood van de heilige Vader Franciscus hebben voorgedaan.

14.07.12